Boedi Oetomo, om het onderwijsvraagstuk onder de oogen te zien,
n. 1. op welke wijze voldoende onderwijs kan worden gegeven aan
de kinderen der Inlandsche mindere militairen, in aanmerking nemen
de het personeelsgebrek.
Er is bij die conferentie besloten, dat het hoofdbestuur van Boedi
Oetomo een voorstel terzake zou indienen aan het legerbestuur.
Het hoofdbestuur van Boedi Oetomo heeft daarna de kwestie be
sproken en ook een leerplan opgemaakt. Of het hoofdbestuur nu
dat voorstel al ingediend heeft, is mij niet bekend, omdat ik in den
laatsten tijd niet bekend ben met de dagelijksche werkzaamheden
van het hoofdbestuur van Boedi Oetemo.
De heer B e r g m e ij e r: Mijnheer de Voorzitter! Het was mijn be
doeling niet om bij deze afdeeling het woord te vragen, maar ik
ben uit mijn tent gelokt door den heer Oppermann en door den
heer Teeuwen.
Ik maak ook dankbaar van deze gelegenheid gebruik om een
woord van hulde te brengen aan de memorie van antwoord van
de Regeering, een woord van hulde ook voor de royale en open
hartige wijze, waarop de verschillende vragen door de Regeering
zijn beantwoord.
Met zeer veel genoegen heb ik gelezen, wat de Regeering zegt
over de maatregelen, die genomen zijn of nog genomen zullen wor
den ter bestrijding van het concubinaat. Ik hoop van harte, dat de
Regeering er in slagen zal om met deze middelen het gewenschte
doel te bereiken.
Wanneer ik nu een enkel woord wil richten tot den heer Opper
mann, zou ik er op willen wijzen, dat hij het debat geopend heeft
over den secretaris-generaal bij het departement van oorlog. Het
is thans niet noodig hierop dieper in te gaan, want de zaak is
beslist en de Regeering ziet voorloopig van de aanvraag af. Ik wil
er echter toch nog even op wijzen, dat de Volksraad, wat begrijpe
lijk is, min of meer heeft gezeild op het kompas van den heer Pabst.
Dat de heer Pabst hier een groote autorieit is geweest in militaire
zaken, zal zeker niemand verwonderen, die den heer Pabst heeft
gade geslagen. Ik hoop van harte, cjat de heer Oppermann het geluk
zal hebben hier een even groote autoriteit te verkrijgen als de heer
Pabst heeft gehad, doch voorloopig zullen wij ons allicht op het
oordeel van den heer Pabst blijven beroepen.
Nu heeft de heer Oppermann een gansch andere voorstelling van
bet ambt van secretaris-generaal als de heer Pabst, en het lijkt mij
noodig om in het licht te stellen, dat de voorstelling door den heer
Pabst gegeven van het ambt van secretaris-generaal, naar mij dunkt,
de juiste is. De heer Pabst heeft er op gewezen, dat het ambt van
secretaris-generaal, gelijk ik citeer uit zijne rede van elf December
1919 (zie blz. 450 van de Handelingen), dat een secretaris-generaal
niet anders heeft dan het administratief beheer d. w. z.
„hij bemoeit zich met zulke aangelegenheden, die op elk depar
tement voorkomen en niet dan in zeer zijdelingsch verband staan
met het militaire karakter, dat dit departement nu eenmaal heeft".
982