merking zouden kunnen komen. Bovendien is in den laatsten tijd het personeelsgebrek, ook buiten het leger, zoo groot, dat ieder oud militair met goede papieren, zelfs ook met minder goede papieren bijna zeker kan zijn, na zijn overgang in de burgermaatschappij daarin een behoorlijk bezoldigden werkkring te vinden. En het laat zich niet aanzien, dat deze stand van zaken spoedig wijziging zal ondergaan. De ter sprake gebrachte kwestie van de officieren-magazijnmees ters wil ik liever aandachtig overwegen, nadat ik alle daarover handelende bescheiden zal hebben geraadpleegd. Daarom zal ik mij daarover op het oogenblik niet verder uitlaten. Ook zal ik doen nagaan, hetgeen mijn aandacht ontgaan is, welke voorstellen voor de architecten en opzichters B. O W. zijn ingediend en waardoor het evenwicht, hetwelk door de herziening der militaire bezoldigin gen tussc'nen dezelfde catago riën van.personen tot stand is gekomen, weer dreigt verbroken te worden. Ik behoef niet te zeggen, dat het mij bijzonder aangenaam getrof fen heeft uit den mond van het geachte lid, den heer Tjipto Man- goenkoesoemo, een woord van dank te hooren over de legerleiding. Het zal mij, wanneer ik eenmaal mijn ambt heb neergelegd, altijd een aangenaam aandoende herinnering blijven, dat ik het zoover heb kunnen brengen, dat ik ook van die zijde gewaardeerd word. De heer Tjipto Mangoenkoesoemo vreest, dat het overleg met de afdeelingscommandanten over het onderwijs ten behoeve van de kinderen der mindere militairen een middel zal zijn om deze zaak op de lange baan te schuiven. Hij meent zelfs, dat eerst onze klein en kinds-kinderen misschien van dat overleg de vruchten zullen plukken. Ik meen daarom, dat het den geachten spreker genoegen zal doen te vernemen, dat bedoeld overleg reeds heeft geleid tot het openen op den Isten juli a s. van dergelijke scholen te Ngawi en te Malang onder leiding van bevoegde leerkrachten. Voorts kan ik verzekeren, dat in die richting zal voortgegaan worden, voor zoo ver zulks mogelijk zal blijken. Het schema, dat ik van Boedi Oetomo zou krijgen voor het onderwijs van de soldatenkinderen, heb ik nog niet ontvangen, maar intusschen is, zooals het voorgaande heeft doen ontwaren, niet stilgezeten, doch gedaan, wat voorloopig kon worden gedaan. Inderdaad is het gebrek aan geschikt onderwijzend personeel in hoofdzaak de reden, dat er niet met meer kracht in deze richting kan worden gewerkt. Datzelfde euvel leidt er toe, dat de lesuren voor die kinderen in den regel niet in de morgenuren kunnen worden gesteld, maar daarvoor bijna altijd alleen de namid daguren moeten worden benut. Maar ik meen aan het geven van onderwijs door bevoegd personeel wel zooveel waarde te mogen toekennen, dat om de beschikking daarover te erlangen over het bezwaar, dat het onderwijs op minder gunstige tijdstippen wordt gegeven, moet worden heengestapt. Ik wil den geachten spreker in zijn verlangen gaarne tegemoet komen, en een statistisch overzicht doen samenstellen van het aantal kinderen van militairen van schoolgaanden leefijd, dat de verschillende onderwijsinrichtingen, welke voor hen openstaan, bezoekt en van dergelijke kinderen ten aanzien van wie zulk niet het geval is. 993

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1920 | | pagina 87