uitspraak gedaan heeft in de zaak van de militairen beschuldigd van het vormen van een soldatenraad, bij de straftoemeting afweek van het advies van den auditeur-militair, dat althans dit college de zaak naar eisch heeft nagegaan. Dat feit is voor mij een bewijs, dat deze officieren geen uitspraak hebben gedaan, zonder dat zij zich zeer ernstig van de kwestie hebben rekenschap gegeven Voor zoover ik daarover kan oordeelen, moet ik getuigen, dat in algemeenen zin door de daarvoor geroepen officieren aangelegen heden als deze, met den meesten ernst worden behandeld en dat mogelijke tekortkomingen als regel moeten worden gesteld op rekening van hunne opleiding voor deze taak. In patria zegt de heer Cramer, worden de militairen milder gestraft dan in Indië, maar zooals de heeren weten, is daar de nieuwe strafwet ingevoerd; dat de straffen daar milder zouden zijn als hier, heeft indien dit juist is echter nog een andere reden. Ik heb er al meer op gewezen, nl. dat men een leger zooals het onze, in hoofdzaak bestaande uit vrijwilligers behoorende tot verschillende rassen, menschen met allerlei tegenstrijdige belangen, die gedurende langeren tijd militair blijven, niet kan vergelijken met een leger be staande uit landskinderen van een bepaalden leeftijd, die maar zeer korten tijd onder de wapenen zijn. De heer Cramer heeft gesproken over het feit, dat er bij de officieren-rechters al dadelijk een vijandige stemming zou bestaan tegen den beklaagde. Ik ben het daarmede volkomen oneens. Ik meen dat van een ieder, die door zijn betrekking wordt geroepen om over anderen recht uit te spreken, met vertrouwen mag worden verwacht dat hij die taak met den grootsten ernst en naar zi]n beste vermogen vervult, zonder eenig vooroordeel tegen beklaagden of getuigen kortom daarbij geheel handelt in overeenstemming met den eed, dien hij vóór den aanvang van de behandeling eener zaak a*Nog altijd kan ik instemmen met mijne woorden van verleden jaar straks door den heer Cramer aangehaald, nl. dat de soldaten, die veroordeeld zijn naar aanleiding van het vormen vau een soldaten- raad, in die kwestie niet de hoofdschuldigen zijn geweest. De heer Cramer: Niet de ernstigste schuldigen zijn, staat er. De heer Van Rietschoten, Commandant van het leger en Hoofd van het Departement van Oorlog: Niet de ernstige, althans niet de hoofdschuldigen, zoo staat er. De heer Cramer weet evengoed als ik, dat de Regeering, noch ik op den loop van eene zaak, zoodra zij voor den militairen rechter is gebracht, eenigen invloed kunnen uitoefenen en dat alleen, wanneer de man na de definitieve beslissing van het hoog militair gerechtshor een gratie-verzoek indient, waarop de raad van den legerbevelhebber steeds wordt gevraagd, de Gouverneur-Generaal de bevoegdheid heeft, wijziging in gunstigen zin van de opgelegde straf te bevelen. Mochten de veroordeelden t.g.t een dergelijk gratie-verzoek indienen, dan zal dit, evenals bij dergelijke verzoeken gebruikelijk is, met den meesten ernst worden overwogen. 995 1. M. T. 64 1920.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1920 | | pagina 89