De heer Teeuwen:dat de vereeniging op ontwrich
ting van het leger aanstuurt. Ik heb dien indruk niet gekregen uit
het rekest, dat, meen ik, bij den Volksraad is ingediend, en waarbij
als bijlagen de statuten der vereeniging zijn gevoegd, doch ik zal
daarop maar niet verder ingaan en liever wachten op het door
den Regeeringsgemachtigde terzake ingestelde onderzoek. Ik wil ook
niet ingaan op de opvatting van het woord „weer", dat ik gebruikte,
toen ik de toepassing van het verdeel - en heerschsysteem besprak.
Volgens die opvatting zou ik erkend hebben, dat het systeem tevoren
niet door het legerbestuur toegepast werd.
Mijnheer de Voorzitter! Dit is een handigheid, zal ik maar zeggen,
en daartegenover zou ik ook handigheden kunnen stellen, maar
daar bereiken wij niets mede.
Nu wil ik nog even spreken over de kwestie van de bijeenkomst,
die te Magelang plaats had en waarbij een hoofdofficier en verschillende
leden van de Perserikaten Minahassa, waaronder ook leden van
mijn partij, aanwezig waren. Ik ben op die bijeenkomst niet aanwezig
geweest, kon den indruk, dien men daarvan mede gekregen had,
niet beoordeelen, besloot daarom den brief van den berichtgever,
die de indrukken bijeengezameld en in het kort samengevat had,
voor te lezen, in de hoop, dat naar de al of niet juistheid van het
bericht een onderzoek zou worden ingesteld.
Te eerder kan ik tot dat besluit komen, waar de Memorie van
Antwoord, welke tijdens de najaarszitting van het vorige jaar verscheen,
den mij overgebrachten indruk der bijeenkomst had bevestigd, in
dezen zin, dat er in het bericht veel waarheid zat, vergeleken met
den inhoud van het officieele stuk.
Dat dit niet juist bevonden is, spijt mij zeer voor den bedoelden
hoofdofficier en voor de bedoelde Memorie van Antwoord. Voor
den hoofdofficier, omdat hij in strijd met zijn bedoeling door zijn
toehoorders verkeerd begrepen schijnt te zijn en voor de Memorie
van Antwoord, omdat dit stuk ook al verkeerd gelezen schijnt te zijn.
Uit de thans gegeven uiteenzetting van hetgeen de hoofdofficier
bedoeld heeft te zeggen, kan ik alleen nog deze conclusie maken,
dat mijnheer de hoofdofficier beter had gedaan om niet te spreken
over onderwerpen, waarvan hij niets of niet veel wist, De klachten
omtrent belemmeringen van den weg, dien de militairen moeten
inslaan om hunne grieven voor te brengen, zouden dan allicht op
een andere wijze, althans met meer succes, behandeld zijn
Het is jammer, dat die hoofdofficier niet meer in dienst is, ik
zou hem anders hebben uitgenoodigd om in eene bijeenkomst eens
aan te toonen, wat hij heeft bedoeld.
De heer Van Rietschoten: Commandant van het leger en
Hoofd van het Departement van Oorlog: Het spijt mij ook.
De heer Teeuwen: Een eventueel verkeerd gegeven voorstelling
van zaken van zijn zijde zou dan direct door mij rechtgezet kunnen
worden Dat de klachten niet onjuist behoeven te zijn, moge blijken
uit hetgeen hier door andere leden te dien aanzien te berde is
10C4