op Ungwara. Einde Januari was alleen een kleine strook van de
Rufidji bij Mpanganja nog in bezit, benevens Loge-Loge.
De groote regens stonden voor de deur, zoodat von Lettow
bereikt had, dat hij tot het laatste de voorbrengselen van de vallei
der deneden Rufidji heeft kunnen gebruiken en nu den Engelschen
de moeilijkheid heeft opgedrongen van eene actie in dit gebied
tijdens de regens. Von Lettow was nog steeds geconcentreerd
aan het Utungi-Meer en handhaafde er zich nog tot einde Maart.
Toen marcheerde de hoofdmacht naar het zuiden (zie ook nog
de "Verpleging"), Kapt. Rothe bleef met twee compagnieën in
Mpotora, Otto te Madaba, terwijl aan de Rufidji zwakke afdeelin-
gen achterbleven, die ten slotte tot patrouilles werden teruggebracht.
Den 20sten Januari verliet Generaal Smuts het oorlogsterrein
van D. O. A. na het commando te hebben overgedragen op Generaal
Hoskins. Hij ging naar London als vertegenwoordiger van de
Zuid-Afrikaansche Unie.
Alvoren von Lettow verder naar het Zuiden te volgen, is het
noodig om een bezoek te brengen aan de westtroepen op het
Mahenge plateau.
De algemeene opstelling deelde ik reeds vroeger mede, terwijl
ook in mijn opstel over de „Verpleging" de westtroepen behandeld
zijn. Ik kan dus kort zijn.
De divisie Van Deventer had den 11 den Sepetember deRuaha-
rivier bereikt en kon niet verder, „as the supply difficulties were
„becoming insuperable. During the whole advance from Kilossa
^they had been on short rations." Van Deventer had voorgesteld
om 3 bataljons ter plaatse te laten en met de rest naar den spoorweg
terug te gaan, teneinde de troepen weer te kunnen voeden. Kraut
was zelf naar Mahenge gegaan en had de zeeofficier Schoenfeld
tegenover Van Deventer achter de Ruaha achtergelaten.
In mijn vorige opstellen vermeldde ik reeds, dat in verband met
de verplegingsmoeilijkheden Generaal Wahle gedwongen was zijn
krachten te splitsen over een groot gebied, t. w. de hoofdmacht te Ma
henge, Kraut naar Mpepo, Wintgens naar Kitanda, Grawert naar
Likujuvoorts beschreef ik den aanval van Falkenstein op Ssongea
en het sneuvelen van dien officier, ten slotte, dat von Langenn-
Steinkeller te Mfirika stond. Ook weten wij reeds, dat de afdeeling
Grawert, naar het heet door gebrek aan vivres, zich heeft moeten
overgeven bij Likuju, terwijl de kranige sergeant Winzer dit lot niet
wenschte te deelen en met de Ssongea-vrijwilligers in oostelijke
richting zich doorsloeg en Tunduru bereikte. Winzer zocht echter
1226