Wordt het feit gepleegd in tijd van oorlog of aan boord van een oorlogsvaartuig, zich ergens bevindende, waar geen onmiddellijke hulp te verkrijgen is, dan wordt de schuldige gestraft met den dood, levenslange gevangenisstraf of tijdelijke van ten hoogste twintig jaren. Daarentegen zij, die het hoofd in den schoot leggen, voordat er eigenlijk wat gebeurt, heeft men zachter willen behandelen door te bepalen in artikel 110, de deelnemers aan samenrotting om in vereeniging hun plicht te verzaken, die tot de orde terugkeeren, voordat het tot eenige feitelijkheid of bedreiging gekomen is, worden gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vijf jaren. Indien de samenrotting is gepleegd in tijd van oorlog ol aan boord van eenig oorlogsvaartuig, zich ergens bevindende, waar geen on middellijke hulp te verkrijgen is, worden de schuldigen gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zeven jaar en zes maanden. Dit geldt echter alleen voor de deelnemers; voor de belhamels heeft de Wetgever in een afzonderlijk derde lid bepaald, dat voor deze in het geval, zij het hoofd bijtijds in den schoot leggen, de straffen zooeven aangegeven voor de deelnemers verdubbeld worden. Een voor de belhamei(s) bijzonder gunstige omstandigheid is, als door hun optreden alle deelnemers door dat voorbeeld aangestoken, het hoofd in den schoot leggen, waarop de rechter ten stelligste zal behooren acht te slaan bij het toemeten der strafmaat. Zoo zijn wij dan genaderd tot C. de zgn ongehoorzaamheid, die in de militaire samenleving beter bekend staat alsdienstweigering. Er is geen militair delict, dat in staat is beter de krijgstucht te onder mijnen dan dit; niet ten onrechte ging de Wetgever van 1814 in den titel over„misdaden tegen den dienst en de subordinatie," in artikel 80 schrijven: de subordinatie is het wezen en de ziel van den militairen dienstelk militair derhalven is verplicht in den dienst de orders gegeven door dengenen, die boven hem gesteld is, terstond en zonder daartegen te redeneeren, te gehoorzamen en getrouwelijk te volbrengen, behoudens het recht om wanneer hij zich door die orders bezwaard vindt, daarna zijne klachten in te brengen. Het was alleen jammer, dat men in Wetboeken deze ontboezemingen, hoe juist op zich zelf, toch moeilijk kan laten staan, waar die meer in handboeken over militair recht thuis hooren. Dat wij dit delict natuurlijk in het nieuwe wetboek, zij het dan ook in een meer modern gewaad opgenomen zullen vinden, zal niemand verwonderen; men heeft echter niet alleen het weigeren en (of) het niet nakomen van de dienstbevelen willen strafbaar stellen, doch ook het eigendunkelijk overschrijden daarvan, zonder dat een be- 1118

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1920 | | pagina 14