nemen tot het plegen van een der in de artikelen 92-113 (104-137)
genoemde misdrijven en handelende over misdrijven tegen den staat,
de Koninklijke Waardigheid, (en tegen die van den Gouverneur
Generaal, voorzoover die van het Indisch Strafwetboek betreft),
tot desertie in tijd van oorlog, tot militair verraad, tot moord, men-
schenroof of verkrachting, tot een der in titel VII van dit Boek
gemeengevaarlijke misdrijven, voor zoover die levensgevaar opleveren,
tot een der misdrijven omschreven in de artikelen 192-212(224-248)
(262-2:11), 214 (250), 232 (272), of tot een der misdrijven omschreven
in de artikelen 226 (254), 234 (275), voor zooveel betreft voor omloop
bestemd krediet papier, op een tijdstip, waarop het plegen van deze
misdrijven nog kan worden voorkomen, opzettelijk nalaat daarvan
tijdig voldoende kennis tegeven, hetzij aan de ambtenaren van de
justitie of politie, hetzij aan den bedreigde, wordt, indien het misdrijf
is gevolgd, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste negen
maanden of geldboete van ten hoogste drie honderd gulden.
Men vond tijdens de behandeling door de Militaire Commissie,
dat het zooeven aangehaald artikel van het gemeene recht zeer on
volledig was, daar alleen zeer zware misdrijven opgenomen zijn
en dus iemand, die weet, dat een ander met het plan rondloopt
om zijn meerdere bijv. overhoop te steken en alles daarvoor in gereed
heid brengt, geen aangifte zoude behoeven te doen.
Nu wilde men den militair noodzaken aangifte te doen van alle
misdrijven, die in het Wetboek van Militair Strafrecht zijn opgenomen,
met de uitbreiding, dat ook elke opzettelijk overtreding var. alle
dienstvoorschriften daaronder gerekend zouden worden, tegen deze
uitbreiding heeft men ten slotte bezwaar gemaakt en is het onderwer-
pelijke artikel toen ook teruggebracht tot den tegenwooidigen vorm.
Als voorwaarde komt natuurlijk ook hier voor, dat het misdrijf
gevolgd moet zijn, anders is disciplinaire bestraffing mogelijk en
wenschelijk. Op hem, die door de kennisgeving als bedoeld in
artikel 128, aldus luidt artikel 129, gevaar voor de strafvervolging
zou doen ontstaan voor zich zelf, voor een zijner bloedverwanten
of aangehuwden in de rechte lijn of in den tweeden of derden
graad der zijlinie, voor zijn echtgenoot, of gewezen echtgenoot of
voor een ander, bij wiens vervolging hij zich, uit hoofde van zijn
ambt of beroep zou kunnen verschoonen, is niet strafbaar.
Soortgelijke bepalingen komen voor in het gemeene strafwetboek,
zie artikel 137 (168).
Men heeft het noodig geoordeeld om voor den militair bijzondere
bepalingen in het leven te roepen ten aanzien van het misdrijf van
1134