„Wij kunnen niet te veel aandringen om aan de Regeering der „Fransche Republiek, wier billijkheid, rechtvaardigheid en welwil lendheid wij volmaakt weten, te vragen ons, met behoud van on- „ze Inlandsche instellingen, wel de rechten van Fransch burger te „willen verleenen als schadeloosstelling voor de bloedbelasting (im- „pöt du sang), die zij ons oplegt". De rede van den Regent van Serang in den Volksraad> schiep al weder geen precedent. De Fransche Regeering vond. zij het met minder grond dan de onze, evenmin termen ter inwilliging, althans Lorin dringt in 1917 op een ruimer verleening van rechten aan. Bij het uitbreken van den oorlog in 1914 heerschte in Frankrijk, zoowel als onder de Europeesche samenleving in Algiers, groote ongerustheid omtrent de houding der Algerijnsche bevolking. Men herinnerde zich, hoe de ongelukkige afloop van den oorlog van 1870 - 71 den grooten opstand in Algiers en Constantine als gevolg had gehad, bovendien was de oogst mislukt en de Duitsche propa ganda had nu evenmin als toen moeite gespaard. De berichten om trent de houding der bevolking gedurende den oorlog zijn niet een stemmig. Lorin schrijft, dat, waar men tot 1914 de dienstplicht had toegepast, „suivant des formules assez souples et retouchées par „l'expérience", men door den oorlog gedwongen werd tot „une „accélération du mouvement", wat op enkele plaatsen aanleiding gaf tot „mécomptes"; verder, dat eenige agitatoren van de slechte oogsten van 1915 misbruik gemaakt hebben en het bestuur ver scheidene voorbeelden moest stellen. Alles is echter weer spoedig tot de orde teruggekeerd, dank zij de actieve medewerking van de door hunne geloofsgenooten het meest geëerde Inlandsche hoofden. Een bericht in de Illustration van 20 Januari 1917 meldt, dat Generaal Moinier, opperbevelhebber van het leger in Noord-Afrika, in December 1916 een rondreis door de provincie Constantine ge maakt heeft. Geruchten omtrent zekere troebelen in die provincie waren langzaam tot in Frankiijk doorgedrongen en hadden vagelijk de openbare meening verontrust, die geneigd was de feiten te over drijven, vooral door de geheimhouding, waarmee men ze omringde. De reis van Generaal Moinier had echter onbetwisbaar aangetoond, dat de incidenten louter plaatselijk en zonder gevolgen geweest waren. Overigens had men roerende bewijzen van trouw ondervon den: de jonge Inlandsche lotelingen van de gemeente der Culmas en van die van Saint-Arnaud besloten in gemeen overleg den datum vastgesteld voor hunne opkomst niet af te wachten, maar vóór de 1011 I. T. M. 68, 1921.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1920 | | pagina 39