moest een voldoende k«nnis bezitten van het Arabisch en de Mo- hammedaansche instellingen. De goums waren niet gekazerneerd. Als hunne dagelijksche dienst geëindigd was, lieten zij in de wapenkamer geweer, patronen en uitrusting achter en waren tot den volgenden dag vrij. fcij eene colonne ingedeeld, waren zij evenwei aan de regels der discipline en verpleging onderworpen. Zij kwamen in 1910 het eerst in het vuur bij de poiitioneele expe ditie tegen de Zaërs en moeten zich bij die gelegenheid zeer wel hebben gedragen. Kort na de bezetting van Chaoeia waren de Franschen ook elders in Marokko organiseerend werkzaam geweest. Moelai Hajid had, zoodra, hij als sultan van Maroko erkend was, de Fransche regee ring verzocht een militaire missie tot zijne beschikking te stellen. Dientengevolge kwamen de majoor der infanterie Mangin, vergezelp van den kapitein der infanterie Bremond, den Inl. luitenant Sedira, de opperwachtmeester der artillerie Pisani en de Inl. sergeant der infanterie Roeadi in Januari 1909 te Fez. Hun rol bestond in het met raad bijstaan van de Marokaansche militaire bevelhebbers en in controle op de uitbetaling der soldijzij hadden geen daadwerke lijke macht en moesten zich in alle geschilpunten op den sultan beroepen. De missie had echter al spoedig een leidenden rol bij het dempen der opstanden bijna onmiddelijk na hare komst om Fez uitgebroken. Daarom werd ze versterkt met den kapitein der artil lerie Leglay en een aantal onderofficieren en leidde op succesvolle wijze de expedities tegen de verzetslieden. Nadat ze aldus Moelai Hafid in zijne macht bevestigd had, meende deze hare verdere medewerking te kunnen missen; hij ontnam ze alle bevoegdheden, haar onder den drang der omstandigheden toegekend, en nam zijn toevlucht tot eene Turksche militaire missie. De zaak liep zóó hoog, dat majoor Mangin op eigen verantwoordelijk heid de werkzaamheden der missie deed staken en zich gereed maakte tot vertrek naar Casablanca. De sultan gaf toe, maar herstelde de missie niet in haar vorig gezag, o. a. mocht zij de troepen te velde niet vergezellen. Deze, onder Turksche officieren en kader, werden door de opstandelingen geslagen; bovendien deserteerden, nu hun soldij niet verzekerd was, vele manschappen, zoodat het leger van 16.000 man tot op de helft slonk. De sultan ontsloeg daarop in November 1910 de Turksche missie, gaf aan de Fransche al haar praerogatieven terug en belastte haar met de organisatie der geregelde troepen te 1045

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1920 | | pagina 43