menig onderofficier men wil eens flink optreden en plaatst men dan maar iemand dadelijk in de provoost of de politiekamer, dikwijls voor vergrijpen, die hoogstens een disciplinaire bestraffing met zich mee kunnen brengen. Een veiligheidsklep kan men dan ook het bepaalde in artikel 45 noemenvier en twintig uren uiterlijk, nadat het voorloopig arrest is aangezegd, moet het onderzoek zoo mogelijk afgeloopen en een beslissing genomen zijn. Geen straf zonder den verdachte gehoord te hebben, deze stelregel, die elke tot strafoplegging bevoegde meerdere voor oogen behoort te houden, is in artikel 46 opgenomen bevindt zich de delinkwerende mindere elders, dan wordt het af te nemen verhoor aan een tot straffen bevoegden meerdere opgedragen, terwijl bij niet doenlijkheid daarvan de ondervraging door den strafoplegger schriftelijk of anders door een der in artikel 8(2) Sv. genoemde ambtenaren geschieden moet. In het overeenkomstige geval van het beklagrecht zijn daar voor ingevolge S. 1919 No II (zie A.O. 1919 No 35) aangewezen: de residentierechter, landrechter of bij ontstentenis van deze het hoofd van plaatselijk bestuur van de woon- of verblijfplaats van den klager. Is de verdachte niet onder de wapenen dit zal dan voor den dienst plichtige gelden h. 1.1. dan zal de noodige machtiging moeten ge vraagd worden om hem op te roepen onder wapenen te komen (artikel 47). Artikel 48 verwijst in zooverre naar de bestaande Dienstregle menten, dat degene, die het arrest aanzegt, zoo dit de korpscom mandant zelve niet is, aan deze autoriteit daarvan kennis behoort gegeven worden, terwijl daarnaast in artikel 49 aangegeven is, dat behalve de tot straffen bevoegde meerdere, die de zaak behandelt, aan iederen boven dezen gestelde, den strafoplegger gehoord, het arrest opheffen kan. Schorsing, geheele of gedeeltelijke te niet doening eener krijgstuchtelijke straf kan ook plaats hebben, hiervoor wijst ons artikel 50 e. v. den weg. Dat het recht van strafvordering niet vervalt door toepassing van een krijgstuchtelijke straf, is begrijpelijk, en dat de strafrechter bij een reeds eerder ter zake opgelegde krijgstuchtelijke straf rekeijing bij de strafoplegging dient te houden, is billijk (artikel 57) Bevindt de militaire rechter bij het onderzoek eener zaak, die aan zijne kennis neming onderworpen is, dat het feit een krijgstuchtelijk vergrijp vol gens de daarvan in artkel 2 No. 1 gegeven omschrijving oplevert, of dat het een der in artikel 2, No 2-6o vermelde feiten opleverende,buiten strafrechtelijke behandeling behoort te worden afgedaan, zoo verwijst hij onder mededeeling van alle stukken, de zaak ter verdere behandeling 1151

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1920 | | pagina 47