naar den tot straffen bevoegden commandeerenden officier,; ont breekt het vorenstaande in de beslissing van den militairen rechter, dan wordt ter zake geen krijgstuchtelijke straf opgelegd (artikel 58). Het vorenstaande is duidelijk genoeg, in de practijk kwam dit, zonder dat zulks ergens vermeld stond, in de vonnissen van den krijgsraad reeds voor. In allen gevalle is daarmee afgesneden de mogelijkheid, dat op een goeden dag een militair rechtscollege gevonden zou kunnen worden, die de disciplinaire bestraffing van den voor zich gevoerden beklaagde aan zich zou trekken; ieder op zijn eigen gebied heeft de Wetgever onomwonden willen decreteeren. V. In paragraaf V heeft de Wetgever de samenloop van strafbaar feit en krijgstuchtelijk vergrijp besproken. Ik mocht opmerken, dat meer dan een krijgstuchtelijke straf, be houdens een bij de Zeemacht gekende uitzondering, niet te samen mocht opgelegd worden, en dus bij samenloop van krijgstuchtelijke vergrijpen steeds een tuchtstraf volgt, daarnaast kan het voorkomen, dat behalve een vergrijp tegen de tucht nog een strafbaar feit is ge pleegd en derhalve de vraag luidt, moet nu de berechting aan den mi litairen rechter gegeven worden van beide of niet? De Lezer zal, gelet wat de Wetgever reeds in artikel 57 bepaald heeft, begrijpen, dat, wil de deze konsekwent blijven, aan den militairen rechter stellig deze be voegdheid niet toegekend moest worden. Toch kan het zich voordoen, dat er feiten door een militair gepleegd worden, waarvan een of meer tot de kennisneming van den militairen rechter, andere weer tot het terrein van het tuchtrecht behooren., terwijl er samenhang of verband tusschen die beide of meerdere feiten bestaat, in dat geval heeft men den militaren rechter aan het woord gelaten, doch tevens bepaald, dat deze dan bij de op te leggen straf terzake van de tot zijn bevoegdheid behoorende strafbare feiten voorzegde tuchtrechtelijke vergrijpen in aanmerking zal hebben te nemen, zonder echter tuchtstraffen te gaan opleggen. Men heeft, gelet op het verband en om der wille van het onderzoek, dat noodwendig beide feiten in het geding zal brengen en ter wille van een juiste beoordeeling der zaak in zijn geheel alles in een hand vereenigt, zonder echter van het hoogeraangegeven principe af te stappen. Het gevolg is, als er vrijspraak voor de strafbare feiten volgt, er ook geen krijgstuchtelijke straffen door den tot straffen bevoegden meerdere mogen volgen (artikel 60). Dat het billijk en rechtvaardig is, dat een meerdere vast ter zake van een door een militair gepleegd strafbaar feit, in afwachting 1152

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1920 | | pagina 48