open, totdat het licht bi] den seingever beter wordt", kreeg ik een
tactische rilling, bij de voorstelling, dat ik die seingever was. Ik
had toch (in gedachten) zoo mijn best gedaan, na met moeite in den
rug van den vijand te zijn gekomen, zoo spoedig mogelijk, dus
dicht achter den vijand ik ben infanterist en bevond mij al op 10
K. M. (maximum, volgens R. O. S.) van mijn partij een mooi, ver
borgen hoekje gevonden om draadloos mijn bericht over te maken,
de zon scheen helder, maar één moment schoof er een minimaal
wolkje voor en daar wees plotsling een „bevriende" hand met een
vurigen vinger op mij, arme, in 's vijands rug en nog geen 100 M.
(de belangstellende rekent het na: ik heb geen tijd, moet onmiddellijk
het veege lijf bergen) van een pienteren vijand, die die schittering
in zijn oogen krijgt.
Zoo is er meer, maar ik durf niet meer plaats aan de Redactie te
vragen.
J. H. Goossens,
Kapitein bij den Topographischen Dienst.
naschrift.
Met veel genoegen heb ik, daartoe in de gelegenheid gesteld
door de Redactie, de bijdrage van den Kapitein Goossens gelezen,
te meer, daar eene nadere bespreking van den zoo belangrijken
factor van berichtoverbrenging ten volle ieders aandacht verdient
en elke poging om verbeteringen hierin aan te brengen, zeer zeker
de moeite loont.
Dankbaar ben ik S. voor de middelen, welke hij aangeeft om
het door mij voorgestelde toestel beter aan het doel te doen beantwoor-
1058