flanmillingsbegrooting Door 1921,
Indisch onlmerp. Aid. IX (Oorlog).
Qlemorie Dan flntiroord.
I. Defensie.
De taak van de interdepartementale commissie, waarvoor overigens
verwezen wordt naar de memorie van antwoord betreffende hoofdstuk
VI van de staatsbegrooting voor 1920, was het doen van voorstellen
ten aanzien van het benoodigd materieel en de daarbij behoorende
organisatie. Haar werden de volgende vragen voorgelegd:
a Wat is aan klein materieel voor Indië noodig als kern van
verdediging?
b. hoe moet dat materieel over indië verdeeld worden en van
welke auxiliaire hulpmiddelen moet een en ander zijn voorzien;
hoeveel bedragen de totaalkosten?
c. welke bemanning is daarvoor noodig, en hoeveel van dat
personeel kan uit Inlanders bestaan?
Deze taak is dus uitgebreider en van grooter belang dan uit de
dagbladen werd afgeleid.
Ter beoordeeling van de vraag, of en in hoever uitbreiding van
het leger noodig is, dient zuiver te zijn afgebakend, welke taak aan
de zeemacht en welke aan de landmacht bij de landsverdediging zal
ten deel vallen.
Dit zal eerst mogelijk zijn, nadat eene beslissing zal zijn genomen
op de voorstellen van de hooger genoemde interdepartementale
commissie. Het vraagstuk betreffende de vorming van een algemeen
militieleger is eerst voor eene vruchtbare behandeling vatbaar, nadat
de ingevolge den wensch van den Volksraad in te stellen commissie
zal hebben doen blijken van haar oordeel.
Het handgeld is niets anders dan een middel om de dienstneming
bij het leger te bevorderen en de voor de verschilende landaarden uit-
eenloopende bedragen zijn vastgesteld in verband met het aanbod,
zoodat het onjuist is dit uiteenloopen als een bewijs aan te merken,
dat nog steeds een ongemotiveerd verschil tusschen de landaarden
wordt gemaakt.
2. Rassenverschil.
1097