In Nederland kunnen aanstaande miliciens deelnemen aan zoo genaamde mil. vooroefeningen. Tegen dat de inlijving plaats zal hebben, leggen de deelnemers een proef van geoefendheid af en mogen zij, wanneer zij aan de gestelde eischen voldoen, later dan de anderen in werkelijken dienst komen. Veel werd van die voorgeoefendheid verwacht, maar veel had het niet te beteekenen waar er weinig liefhebbers waren, terwijl niet vergeten moet worden, dat de „disciplinaire opleiding," het zich onderwerpen aan tucht, orde en regelmaat door den kor- teren diensttijd er te kort door wordt. In Ned. heeft de inlijving van den loteling daadwerkelijk plaats, zoodra hij voor den persoon verschijnt, die met de inlijving is belast, terwijl in Indië de inlijving plaats heeft, zoodra het tijdstip daarvoor daar is, waardoor de tegenwoordigheid van den militie plichtige niet noodzakelijk is en hij dus wordt ingelijfd ook al komt hij niet. Zij die voor inlijving en voor eerste oefening moeten opkomen en niet verschijnen, worden door den burgerrechter strafrechterlijk vervolgd en worden door (namens) den legercommandant voor den werkelijken dienst opgeroepen. Voldoen zij niet aan deze oproeping dan worden ze op last van den legercommandant als deserteur afgevoerd, waarna zij ook als deserteur moeten worden behandeld. Hoewel bij opkomst voor den werkelijken dienst uit een in structief oogpunt aan de opgekomen militieplichtigen de krijgs artikelen worden voorgelezen, is zulks niet noodzakelijk om den militieplichtige aan de militaire rechtsspraak onderworpen te doen zijn, aangezien art. 29 van het dienstplichtbesluit aangeeft, dat -op den ingelijfde bij de militie van toepassing is het Crimineel Wetboek (C. W.) en het Regl. v. Kr. zoo vaak en zoo lang zij in werkelijken dienst zijn en wanneer zij in het tijdvak gedurende welke zij voor den werkelijken dienst kunnen worden opgeroe pen een der feiten plegen omschreven in de artikelen 99,100 en 101 van het C. W. De eerste oefening duurt in het tegenwoordig overgangstijdperk ten hoogste 6 maanden, omdat elk jaar twee jaarklassen worden ingelijfd. Deze oefening mag voor de onbereden wapens ten hoogste acht en een halve maand bedragen en zal, aangezien eerst in 1924 begonnen zal kunnen worden met jaarlijks één lichting te oefenen, ook eerst in dat jaar de eerste oefening op 8'./2 maand gebracht kunnen worden. In dat jaar zullen militieplichtigen van 19 jarigen leeftijd in werkelijken dienst zijn en de normale toestand zijn ingetreden. Het verplicht verblijf in werkelijken dienst kan worden ver lengd met evenveel dagen als een militieplichtige door het onder gaan van straf aan den dagelijkschen dienst onttrokken is ge weest, dan wel voor zooveel noodig, indien een militieplichtige 19

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1921 | | pagina 19