meermalen openlijk erkend. Doch dat was alleen mogelijk omdat de opperste legerleiding de groote waarde der berichtenwisseling inzag en daarom overging èn tot een logische organisatie èn tot het ter beschikking stellen van uitgezocht personeel en zeer ruime technische hulpmiddelen. (Wordt vervolgd.) P. J. GRAAFF. Kapitein der genie. DE MARNE, 14. (slot). In een art. van Gen. v. Zwehl, die het werk van von Kluck be spreekt, komt over de inmenging van Overste Hentsch de volgende beschouwing voor. De stand van den slag a|d Ourcq was voor het le. leger gunstig, ten het noodlot in den persoon v/d Saksischen Oberst lt. Hentsch vdGen. Staf b/d O. H. L. op 9 Sept. zich bij A. O. K. 1 meldde om het bevel tot het afbreken v|h gevecht en den terugtocht te brengen. Von Kluck legt er den nadruk op, dat hij dezen verbindingsofficier persoonlijk niet gezien of gesproken heeft. (Zeer terecht vestigt Lt. Kol. Poudret in een art. in de Revue mil. Suisse de aandacht op de onbegrijpelijke houding van gen. von Kuhl, stafchef le. leger, die het blijkbaar niet heeft noodig geoordeeld zijn Chef in kennis te stellen met de komst van Overste H. en diens gewichtige op dracht. Het is bekend, dat de D. Gen. St. Chefs dikwijls rechtstreeks met elkaar overlegden en beslissingen namen met voorbijgang van hunne chefs, het onderhavige geval is hiervan wel een sterk sprekend voorbeeld). Gen. v- Zwehl vermeent, dat alhoewel misschien mogelijk, v. Kluck eene groote verantwoordelijkheid op zich genomen zou heb ben, om zonder juiste kennis v|d verhoudingen bij het 2e. leger, den aanval a|d Ourcq niet alleen door te zetten, maar ook uitte- buiten. (Dit laatste zou om van den Marneslag een D. overwinning te maken n. m. m. bepaald noodig zijn geweest). Hij acht het moeilijk om te beslissen of een handelen tegen de positieve bevelen van Hoogerhand gerechtvaardigd zou zijn geweest, en stelt dan nog de vraag of het 2e. leger niets had kunnen doen om het tus- schen het le. en 2e. leger ontstane gat te stoppen. Volgens hem zouden de Eng. zeer tevreden zijn geweest, wan neer zij hun toch reeds zoo weifelend voortrukken hadden kunnen staken. Na de 14 daagsche terugtochtsgevechten met hunne zware verliezen waren zij in het geheel niet aanvallend gezind. (Deze zienswijze wordt n. m. m. geheel gedekt door het ineer dan weife lend oprukken van de Eng., nadat de D. legers reeds waren terug gegaan). 42" t

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1921 | | pagina 42