ORGAAN N. I. O. V. JAN. 21.
In het eerste artikel een klacht van het H. B., dat zoo hoogstzelden
iets van den inhoud van hei orgaan door de Pers wordt besproken of
overgenomen. Waar de Redacties der bladen het hiervoor wellicht te druk
hebben—vermoedelijk echter wèl ruimte zouden willen afstaan— doet het H. B.
een beroep op de leden om in vlot geschreven dagbladartikeltjes de
belangrijkste stukken van het orgaan onder de aandacht van het cou-
rantenlezend publiek te brengen.
In „De overgang van res.-offn naar het beroeps-korps" antwoordt K. op
een artikel in „De N. 1. Verlofsofficier" waarin bezwaar wordt geopperd
tegen het stellen van den eisch„einddiploma H. B. S. 5-j. cursus."
K. vermeent hieraan te moeten vasthouden.
Wij zijn het volkomen met K. eens, dat het noodig is te zorgen voor
een geheel op peil blijven van het offs-korps „ook wat algemeene ontwik
keling betreft." Zoo hopen we, dat van het gerucht, dat men van plan
zoude zijn onderofficieren, zonder dien waarborg tot officier te
bombardeeren, niets waar is.
Als bedoeld peil daalt, dan is de kans op aanvulling met GEWENSCH1 E
krachten VOOR GOED VERKEKEN, raakt de officierscarrière nog meer
in discrediet, dan thans al het geval BLIJKT te zijn.
Wat nu echter de tegenwoordig reeds in ons midden zijnde reserve
officieren betreft, deze zouden we ZONDER EEN1GE RESTRICTIE in het
vaste korps willen opnemen. Het gaat o. i. niet op, deze makkers, die
al geruimen tijd tezamen met de actieve officieren gewoon hebben ge
diend, thans nog te beletten beroeps officieren te worden!
Maar daarna gelde als vaste regel: geen officier in het Indische
leger, die niet voldoet aan de, wat algemeene ontwikkeling betreft, met
recht te stellen eischen.
We noemen verder eenige afschriften van verzoekschriften om gedaan
te krijgen, dat ook vroeger gepensionneerden, bij verbetering van de pen
sioenen, daarin steeds tenvolle zullen deelen.
De billijkheid hiervan is o. i. onbetwistbaar.
Ondanks finantiëele bezwaren houde men consequent aan het beginsel,
dat de gepensionneerde met zijn gezin van het pensioen
op eenvoudige wijze, doch overeenkomstig z ij n stand
(i. c. offsstand) moet kunnen leven. Een bedrag van f 5 000— dunkt
ons voor gepensionneerde officieren met gezin, hiertoe een uiterste
minimum.
Is het om finantiëele redenen bepaald noodig, dan geve men geen
enkel gepensionneerd officier met gezin mèèr dan dat minimum (een hoofd
officier dan dus evenveel als een kapitein) en stelle men in bedoeld
geval voor ongehuwden een lager bedrag vast, terwijl het dan alzöó voor
de hand ligt geen enkel officier pensioen te verleenen, voordat het dienst
belang zulks eischt.
Een der requesten bevat de volgende zinsnede, die we geheel onder
schrijven
„Het zou—met bescheidenheid moge het worden gezegd—met getuigen
van een ruimen blik, een open oog voor 's Lands belangen, zich door
deze tijdelijke verhooging van de uitgaven te laten afschrikken, vermits
het uitgewonnen bedrag stellig niet zal opwegen tegen de ontstem
ming, die ook in het lnd. Leger zal worden verwekt
door de weigering, om terugwerkende kracht te ver
leenen aan de nieuwe militaire pensioenregeling, en
tegen de groote moeilijkheden, die als gevolg ervan
de aanvulling van het Leger en speciaal van het Offi
cierskorps in de naaste toekomst zal ondervinden.
Het bedrag van het pensioen en de zekerheid, dat dit als het noodig
is, zal worden verhoogd, speelt een uiterst voorname rol bij den
58