gebaseerde organisatie in overweging te geven Anders blijven we maar aan het theoretiseeren zonder eenig practisch nut. Er is echter meer. S. wenscht de op Java beschikbare infanterie, met inbegrip van Barisans en Legioen, georganiseerd in 3 divisiën a 3 regimen ten a 3 bataljons, waarbij in te deelen 18 compagnieën zware mitrailleurs. Hetgeen dus neerkomt op eene aanmerkelijke uit breiding van het aantal compagnieën, vergeleken bij den bestaan- den toestand. Aan de vervulling van dezen wensch maakt S. al het andere ondergeschikt. Zoo wil hij daartoe o.a. de sterkte van de vredes- compagnie teruggebracht zien tot 111 man, bij mobilisatie aan te vullen met 60 man Europeesche militie. Wanneer men nu weet, dat normaal de compagnien met hoogstens 60°/0 van de formatie-sterkte kunnen uitrukken voor de gewone oefeningen, dan krijgt men dus bij het door S. voorgestane systeem bij de vredesoefeningen in het gunstigste geval niet meer dan ruim 60 man per compagnie, d.i. 7 man per groep, onder de wapenen. Voor de oefeningen zullen dus steeds groepen moeten worden samengevoegd, terwijl als gevolg hiervan altijd met een veel te gering aantal groepen per compagnie zal moeten worden geoefend. Het ergste is echter wel, dat, terwijl eerst onlangs de gemengde compagnieën als ondeugdelijk werden afgeschaft, men langs dezen weg ze weer voor oorlogstijd zou gaan invoeren, dus als oorlogs improvisatie. Dit laatste schijnt mij al bijzonder bedenkelijk toe. Bovendien wordt op deze wijze de mobilisatie veel ingewik kelder, terwijl het op voet van oorlog brengen van de compag nieën ook aanmerkelijk langer zal duren, omdat ze alle eerst de aankomst van de miliciens, die n. b. bijna de helft der mo bilisatie-sterkte uitmaken, moeten afwachten. Wat dit beteekent, springt vanzelf in het oog, wanneer men zich rekenschap geeft van het feit, dat we op Java slechts over een zeer ijl spoorweg net beschikken. Ik acht het hierbedoelde nadeel met het oog op een coup de main van groote beteekenis. Een nog grooter nadeel van de voorgestelde organisatie is, dat geen enkele compagnie op Java onmiddellijk gereed is om op excursie te worden gezonden. Immers daartoe zal zij eerst moe ten worden gereorganiseerd en met ongeveer 100°/0 moeten worden aangevuld, om 9 groepen a 19 geweren (karabijnen) te kunnen uitbrengen. Mij dunkt, dat een dergelijke toestand on toelaatbaar is, zoolang de hoofdtaak van onze infanterie nog al tijd is, de handhaving van gezag en orde over het heele gebied dat tot Nederlandsch Indië wordt gerekend en zij dus onmid dellijk klaar moet kunnen zijn om in plotselinge behoeften te voorzien. Nu de kaderkwestie. 68

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1921 | | pagina 68