S. trekt weliswaar per compagnie niet meer dan 1 luitenant
uit, doch als men weet, dat, zooals de zaken nu staan, men al
heel tevreden mag zijn, wanneer op Java één luitenant per com
pagnie beschikbaar is, dan behoeft het geen betoog, dat, bij het
geweldig tekort aan luitenants, uitbreiding van het aantal
compagniëen noodwendig er toe moet leiden den toestand in dit
opzicht nog ongunstiger te maken.
De groep wenscht S. gecommandeerd te zien door een ser
geant le klasse. Deze kan van iederen landaard zijn: Javaan,
Menadonees, Amboinees, Timorees of wat dan ook; de omstan
digheid, dat de man sergeant le klasse is, doet echter niets af
tot het feit, dat bijv. een Javaan, Javaan en een Amboinees,
Amboinees blijft, mogelijk uitmuntend in eigen kring, maar daar
om toch niet passend in ieder ander milieu. In de bestaande
organisatie zijn deze onderofficieren alleen bestemd om de Euro-
peesche sergeanten te vervangen bij de compagniëen van hun
eigen landaard. Het schijnt mij echter zeer bedenkelijk ze het
commando te geven over een groep, welke voor de helft zal
bestaan uit Europeesche miliciens.
Omtrent de indeeling van het militie-kader zwijgt het artikel.
Hoe denkt S. dit te gebruiken?
Wel beschouwd, wordt door de voorgestelde organisatie voor
de infanterie op Java het toch al zoo moeilijke kader-vraagstuk
nog ingewikkelder. Zou ik om die reden alleen reeds verwe
zenlijking van S. denkbeelden niet raadzaam achten, onder de be
staande omstandigheden lijken ze mij bepaald verwerpelijk.
Aan de infanterie in de Buitengewesten wil S. een andere
indeeling en samenstelling geven dan aan die op Java. Ook dit
acht ik een groot nadeel, omdat de in die gewesten te legeren
hoeveelheid infanterie telkens aan verandering onderhevig is,
waardoor de tweëerlei organisatie van het Wapen noodzakelijk
ten gevolge heeft, dat elke wijziging in het aantal troepen op
Java en daarbuiten automatisch wijziging in de Legerformatie
medebrengt met alle ellende daaraan verboden.
We zullen natuurlijk verder ons oordeel moeten opschorten
totdat S. ons zijn denkbeelden aangaande de organisatie der in
fanterie in de Buitengewesten zal hebben kenbaar gemaakt, doch
dit kunnen we thans reeds zeggen, dat handhaving van den
bestaanden toestand van gewestelijke Qrganisaties steeds een
beletsel zal zijn om te komen tot een rationeelen, vasten grond
slag voor de organisatie van het heele Wapen, zoo dringend
noodig om uit het moeras te geraken, waarin de infanterie dreigt
ie verzinken als gevolg van de hoogst onvoldoende aanvulling van
het officiers kader
Weltevreden 2 Januari 1921.
K. F. E. GERT van WIJK.
1) Cursiveering van ons. RED.
69