Terecht tracht S. de oorzaken op te sporen om de kwaal te genezen en noemt als voornaamste het dobbelen. Welke echter de oorzaak ook zij, mogen we als vaststaand aan nemen, dat er slechts één geneesmiddel te vinden is, nl. een oor deelkundige bestraffing. Dat desondanks toch nog steeds militairen zich zullen schuldig maken aan goedverko^'pen, behoeft geen nader betoogondanks de meest afschrikwekkende straffen zien we in het maatschappelijk leven misdrijven begaan. Een feit is echter, dat de straf op eenig feit gesteld in elk geval velen afschrikt. Daarom wordt vermeend, dat in die richting moet worden gezocht Die bestraffing zou in het onderhavige geval van tweeërlei aard kunnen zijn, eensdeels door den man te treffen in zijne inkomsten, anderdeels door een overplaatsen naar een milieu, waar het goed- verkoopen onmogelijk is (een garnizoen, waar geen koopers wor den gevonden, met name een of andere post in de B. B.). Want werd de statistiek eens opgemaakt, dan zou blijken, dat procents- gewijze de meeste goedverkoopers in de grootere garnizoenen worden aangetroffen. De gelegenheid maakt nu eenmaal den dief Indien voorts bepaa'd werd, dat militairen, die zich tijdens hun loopend dienstverband hebben schuldig gemaakt aan goed- verkoopen, wel tot een reëngagement kunnen worden toegelaten, doch dat hunne premie als onvrijwillig bespaarde gelden op de postspaarbank zal worden belegd, waarvan eerst bij doorloo pend goed gedrag een gedeelte kan worden uitgekeerd, dan mag worden aangenomen, dat met handhaving van de reeds bestaande bepalingen omtrent het opleggen van kortingen aan goedver koopers, de geldelijke bestraffing mede voldoende afschrikwek kend zal zijn." We zijn het vrijwel geheel met vorenstaande aanteekeningen eens, zonder echter een goedverkooper beslist elk reëngagement te willen weigeren. Het absolute dobbelverbod van den heer Nix lijkt ons onge- wenscht. Waar nu eenmaal de heele menschheid dobbelde, dobbelt en zal dobbelen, is deze kwaal" blijkbaar iets „inhaerent aan het menschdom" en dus in beginsel slechts te aanvaarden. Men kan mtusschen wel naar beperking streven, hetgeen echter door een dobbelverbod in de kampementen niet bereikt wordt omdat elders afdoende gelegenheid over blijft. Indien men het spelen in het kampement enz. van tijd tot tijd toestaat en zulks vooral niet te zelden, zoodat in voldoende mate in de behoefte aan „ondeugd" wordt voorzien, dan zullen voor eerst de meesten daarvoor de kampong niet meer noodig hebben en gaat verder de glorie van het „main" er voor een niet onbe langrijk gedeelte af, hetgeen er ongetwijfeld toe zal bijdragen om die kwaal te beperken. Red. 46

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1921 | | pagina 46