door doelmatige en oordeelkundige beweging nu gezorgd worden, dat het paard in een flinke gezonde toestand blijft en dit vooral wat conditie, adem en beenen betreft. Dit kan alleen, als er een nauwkeurig toezicht wordt gehouden. De batt. comdtn. „m o e- t e n" daartoe op de hoogte zijn van de bijzonderheden van „i e d e r" paard. Daar de jonge paarden op verschillende tijdstippen bij de battn. komen, moet er ook verschillend met hen gehandeld worden. Om niet in te veel onderverdeelingen te vervallen verdeele men ze in paarden, die A. ingedeeld worden tusschen 16 Oct. en 1 Mei, en B. tusschen 1 Mei en 16 Oct. Ik heb als uiterste grens genomen 1 Mei, omdat de paarden dan nog een training meemaken tot 15 Juni alvorens de oefeningen beginnen. Ad A. Deze paarden komen dus in de stille en trainings periode aan en zou het schitterend zijn als alle remonten dezen tijd troffen. Practisch zijn hieraan echter te veel bezwaren verbonden. De paarden toch kunnen in dezen tijd alle oefeningen meemaken, alleen een „speciale" indeeling is noodig. De nieuwelingen dienen alleen als V. H. V. en V. H. M. te worden ingedeeld, slechts bij kleine oefeningen op het excercitie terrein kunnen bij uitzondering eenige paarden die er zich vol gens de conduite speciaal voor eigenen als V. H. A. aange spannen worden. Wordt er geoefend in het „spannen rijden" of is de dienst „af draven met handpaarden" dan kunnen de nieuwelingen ingedeeld worden als B. H. paard. Zij, die zich wat bouw, gang en bloed betreft meer voor rijpaard eigenen, kunnen ingedeeld worden als stukscommandants- of geleiderspaard, waarbij echter niet uit het oog mag worden ver loren, dat zij minstens 1 X Per week in de bespanning moeten komen, om het trekken niet te verleeren. Nooit mag een paard der derde catagorie ingedeeld worden als verkenners- of troinpetterspaard. Wordt echter een niet te zware terreinrit gehouden, dan kunnen de flinkste daaraan mee doen, om hen vlot in het terrein te doen blijven. De paarden, die de training niet behoorlijk hebben kunnen volgen, gaan in geen geval mee met de meerdaagsche oefe ningen of met zware oefeningen in het garnizoen. Het allesbeste zou natuurlijk zijn als alle paarden der derde catagorie niet met de oefeningen buiten het garnizoen mee gingen. Zoogoed als zeker zou dan echter de batt. niet behoorlijk kunnen uitrukken en moet men dus iets van dien eisch laten vallen. Op dagen, dat de batt. buiten het garnizoen is, wordt aan de achterblijvers „regelmatige beweging onder den man" gegeven bij voorkeur „afdraven op zachten bodem." B. Paarden, die bij de batt. komen in het tijdperk van Mei tot 48

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1921 | | pagina 48