62 Wielingen grootendeels binnen 3 mijlen afstand van de Belgische kust liggen en dus tot de z. g. territoriale wateren behoort. Nederland is intusschen al weer bereid de verst strekkende concessie's te doen alles stuit echter af op den onwil van België. Bij een weinig goeden wil ook van die zijde is het gansch niet on mogelijk, dat de zaak voor beide partijen tot een bevredigende oplos sing wordt gebracht. Hoewel wij niet kunnen erkennen, dat S. in alle opzichten geslaagd is in zijn betoog, hebben wij zijn artikel met zeer veel belangstelling ge lezen. In „De ooren van de Onderzeeboot" wordt door een der officieren van de „K. V" de methode beschreven, waarop de op die onderzeeër aan gebrachte inrichting der geruisch-ontvangers berust. Door den afstand der menschelijke ooren 21 c. M.) zal een geluid zuiver van ter zijde, komende eerst het eene en dan het andere oor treffen. Het tijdsverschil is hierbij gemid deld 0.0006 secondem. a. w. in dezen tijd ligt het geluid den afstand van 21 c. M. af. Bestaat geen tijdsverschil, dan komt het geluid van recht vooruit of recht achteruit. Elk tijdsverschil tusschen 0 en 0.0006 seconde komt over een met een bepaalden hoek tusschen 0 en 90°. Om onder water op dezelfde wijze met geluidsontvangers verschil lende richtingen te kunnen beoordeelen, moet inen zorgen, dat bij het aankomen der geluidsgolven onder water dezelfde tijdsverschillen bestaan als bij het hooren in de lucht. Hierbij moet rekening worden gehouden met de omstandigheid, dat het geluid zich in het water 4.3 X zoo snel voortplant, zoodat de afstand der ontvangers 4.3 X 21 c. M. 9u c. M. groot moet zijn. De verbindingslijn der beide ooren behoort evenwijdig te loopen aan die der ontvangers. Aangezien het niet mogelijk is het verschil te hooren tusschen recht vooruit en recht achteruit, is tei bepaling van de geluidsrichting een tweede meting noodig met een basis loodrecht op de eerste. G. OVERZICHT VAN EENIGE BU1TENLANDSCHE TIJDSCHRIFTEN. DE REVUE MILITAIRE GÉNÉRALE, NOV.'20. Begint met een belang wekkend artikel, „La Refonte des Réglements et notre Doctrine de Guerre." S. is niet geheel tevreden, met de wijze waarop men de herziening der reglemen ten denkt op te lossen. Stelt het D. v. O. slechts prijs op mededeeling der ervaringen van bepaalde personen en dan nog alleen omtrent bepaalde vraag stukken, S. is van oordeel, dat de methode der vrije tribune aangewezen is om t. z. volledig licht te verkrijgen, alzoo „aucune limitation, ni dans la nature des sujets a traiter, ni dans le choix des officiers a consulter, ni dans Ia publication des observations présentées." Echter moet, alvorens tot de herziening van de reglementen kan worden overgegaan, eerst vaststaan: de organisatie van het leger. Volkomen juist! Hoe kan bij ons b. v. een Gevechtshandleiding, een Gevechtsvoorschrift voor de Infanterie worden samengesteld, zonder dat met zekerheid bekend is, hoe in de naaste toekomst de organisatie van het leger er uit ziet? Aan den wetgever om in de eerste plaats de reorganisatie van het le ger vast te stellen daarna aan den Generalen Staf om een gevechtshand leiding uit te geven en ten slotte aan commissies—geen enkelingen—om de voorschriften voor de diverse wapens uit te werken. S. bestrijdt verder de meening, als zou vóór den oorlog in het Fr. le ger geen bepaalde „doctrine de guerre" hebben bestaan.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1921 | | pagina 62