Ook voor de infanterie der buitenbezittingen zullen we van de
beschikbare krachten dienen uit te gaan, hier echter in zooverre
op minder deugdelijken grond, omdat in het geheel niet vaststaat,
dat hier niet met minder inf. volstaan zou kunnen worden,
wanneer men tenminste beschouwt de hoofdtaak, van die troepen,
t. w. het handhaven, c. q. herstellen, van rust en orde.
Het is doodeenvoudig onmogelijk te bepalen, hoeveel troepen
voor deze preventieve werking noodig zijn en natuurlijk nog veel
minder, hoeveel ev. voor repressief optreden tegen verzet, waarvan
we uiteraard den omvang, de kracht, niet kunnen voorspellen.
Elke bewijsvoering dienaangaande is o. i. uitgesloten.
In tijden van rust heeft elke bewering, elke meening omtrent
mogelijke vermindering, wenschelijke vermeeidering, even veelof
even weinig waarde als de opvatting, dafhet zoo moet blijven als
het is 't is alles een quaestie van appreciatie.
O. i. is dan ook het laatste „in het algemeen en
ongeveer blijven, zooals het is" het meest voor de hand lig
gende, het minst speculatieve uitganspunt men heeft hierbij ten
minste d i t houvast „gebleken is voorshands, dat voor de pre
ventieve taak, de hoeveelheid voldoende is," wellicht is er een
teveel, doch blijkbaar voor het huidige niet te weinig.
De practijk heeft uitgewezen, dat voor handhaving en her
stel van orde en rust, de brigade van 20 man (minimum 15
bajonetten) een zeer handig kleinste onderdeel der inf. (de ondeel
bare gevechtsgroep) vormt en is er dan ook geen enkele redelijke
grond om in dat aantal verandering te brengen. Handhaving is
geen principieële afwijking van het door ons voor Java voorgestane
kleinste onderdeel, de brigade van 15 man.
Gegeven het wenschelijke van een zoo groot mogelijke gelijk
vormigheid van beide deelen der inf. (Java en B. Bn.),'doet zich
de vraag voor, of het al dan niet wenschelijk is de B. Bn. infanterie,
behoudens dan de 5 meer ingedeelde fuseliers, te bewapenen
en uit te rusten als de Java brigade.
Bepaald noodig lijkt dit met het oog op de hoofdtaak niet, wel
echter tenminste n. o. m. met het oog op de neventaak het
in oorlogtijd, voor zooverre mogelijk, optreden tegen den B. V.
Deze neventaak is in meerdere der B. Bn. wel zóó gewichtig
te achten, dat het in elk geval noodzakelijk is, dat de brigade over
de hiervoor noodige wapening beschikt (en in het gebruik daarvan
deugdelijk geoefend is), al is dit voor het „dagelijksch" werk niet
noodig.
Maar bovendien kan o. i. een moderne B. V. bewapening ook
bij de I.V. taak dikwijls goede vruchten afwerpen en mocht ze
onder sommige omstandigheden hinderlijk zijn, welnu wat voor
bezwaar om voor diè gevallen, de brigade'tijdelijk en voor zooverre
noodig, te verwapenen
12