prijzen de noodige aanvullingen willen leveren en soms zelfs in het geheel niet. Immers ander werk ondervindt daardoor stagnatie; het werk volk is niet ingewerkt; de voor den aanmaak benoodigde gereed schappen moeten eerst worden vervaardigd, enz. Nu komt de vraag op welke wijze moet in die aanvulling wor den voorzien? Immers, in stede van de noodige aanvulling, andere wapens in dienst te stellen is niet mogelijk, al zal een leek zeggen koop dan een moderner en daarmede allicht ook beter wapen. Zou men dit doen, dan zou er een staalkaart van wapens in het Leger ontstaan voor elke soort zou afzonderlijke munitie beschik baar moeten zijn wat vooral in oorlogstijd onoverkomelijke bezwaren met zich zou brengen de oefeningen van hetzelfde personfeel zouden geheel verschillen en tal van andere bezwaren zouden optreden, waarop hier niet dieper kan worden ingegaan. Uniformiteit is hier een dringende eisch Blijkt nu, dat een Art. Inrichting in de aanvulling kan voorzien, terwijl de oude of een andere fabrikant niet wil leveren of wel, blijkt de Art. Inrichting goedkooper te kunnen werken, dan moet daartoe dus worden overgegaan. Echter moet men er zich dam niet over verwonderen, wanneer die aanvulling eenige malen duur der is, dan vroeger bij eerste indienststelling werd betaald. In dergelijke gevallen kan dus wel heel duur werk worden ge leverd echter tóch op voor den Lande economische wijze worden gewerkt. De Leiding van de Art. Inrichtingen zal in soortgelijke gevallen moeten overwegen, hoe gehandeld moet worden eerst zal beslist moeten worden of aanvulling, dan wel herstelling, van de betrok ken artikelen beslist noodig is (dus of niet zonder overwegende bezwaren tot een ander overeenkomstig soort kan worden over gegaan) en daarna waar een en ander op de voordeeligste wijze kan worden betrokken. De bedrijfsleiding mag zich in dergelijke gevallen en ook in het algemeen vooral niet laten leiden door de eerzucht, zooveel mogelijk op zich te nemen. Het is toch opmerkelijk, dat in algemeenen zin bij eenige vraag van hoogerhand of iets bij een Art-inrichting kan worden aan gemaakt, men in de eerste plaats geneigd is, daarop een be vestigend antwoord te geven Misschien zit de angst voor, dat men eens zou kunnen veronderstellen, dat het personeel niet vol doende bekwaam was, dat de capaciteit van de werkplaats niet voldoende zou zijn, of wel, dat men niet voldoende met zijn tijd was meegegaan, om zoo iets moderne, als gevraagd, te kunnen aanmaken e. d. Het is te gemakkelijker om een bevestigend antwoord te geven, omdat bedrijfsboekhoudingten eenenmale ontbreekt. Op de kosten behoeft dus in het geheel niet te worden gezien 15

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1921 | | pagina 15