linkervoet een halve pas schuinsrechts naar voren doen, (punt 59 R. 1. 1). Deze beweging is niet verkeerd te noemen, maar eischt wel wat veel van de lenigheid van onze fuseliers, tenminste als men hierbij eischt, dat de punt van de linkervoet recht vooruit wijst, en zooals het voorschrift,—al wordt het niet letterlijk zoo gezegd- schijnt te bedoelen, het bovenlichaam het oorspronkelijk front moet blijven behouden. De geheele beweging geeft wederom aanleiding tot bovenvermelde fouten, die dan ook in ruime mate worden begaan. C. Liggende houding. Deze houding wordt, evenals de voor bereidende gymnastische oefeningen, in deze houding te weinig beoefend. Hierdoor missen de menschen de noodige kracht in hunne rugspieren, om het lichaam, zonder behulp van de ellebogen, op te houden. Er wordt tot dit doel te veel van de armen gevergd, gevolg slechte aanslag, slecht richten en natuurlijk slecht schieten. Het bovenvermeldde is in. i. de groote reden van het slechte schieten. Toch verdienen die, genoemd door den Heer Calicher, ook zeer zeker de aandacht en verder zou ik nog willen wijzen op het feit, dat het grootste deel, althans een groot deel, van het kader nog niet voldoende schijnt doordrongen te zijn van het feit, dat de aanslagoefeningen in den beginne langzaam moeten worden uit gevoerd. Dit onderwijs geschiedt meestal te machinaal. Verder is het een feit, dat het gros van onze fuseliers niet door het schot kunnen heenzien. Waar dit de eenige zelfcontrole is op het al dan niet juist ver richten van het aftrekken en het stil houden van het geweer op het oogenblik van het afgaan van het schot, zou aan dit onderdeel van onze schietopleiding meer zorg moeten worden besteed. Uit eigen ondervinding weet ik, dat, indien ik, om welke reden dan ook, hieraan niet de noodige aandacht besteed, ik slechter schiet, dan indien ik daarop mijn aandacht wèl concentreer. In Holland kregen wij dan ook premie voor het juist opnoemen van de afwijking van het schot. Noemde men de juiste richting van afwijking, dan kreeg men één punt, noemde men bovendien ongeveer de getroffen ring, dan kreeg men twee punten een methode die, voor zoover ik daarover kan oordeelen, zeer gunstige resultaten had. Slechts hij, die op het oogenblik van afgaan van het schot weet waarop hij gericht was, kan zijn uitkomst contro leeren en dus verbeteren hij slechts kan dus een goed schutter worden. BANDOENG, den 16 Februari 1921. 48 K. J. C. BECKMAN.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1921 | | pagina 48