officieren van ons leger geen dienst heeft bewezen door publicatie van uitingen als „Alleen dit wil ik constateeren, dat de cadet op zeer besliste wijze in zijn nadeel is veranderd dat onder de cadetten tal van individuen voorkomen, die nooit tot officier bevorderd behoorden te worden, zelf geen cadet moesten zijn dat begrippen van militaire en burgerlijke beleefdheid ver zijn te zoeken bij velen dat zij, zoowel in Breda, als daar buiten, zich om voorschriften en kleedingregels niet het minst bekommeren en zich in verloven of op Zondagen vaak gedragen op ongepaste wijze kortom, dat het gehalte der jonkers op zeer hinderlijke wijze is achteruit getold. Band bestaat bijna niet meer onder hen, kameraadschap is een schijnbegrip traditie een belachelijk, verouderd iets in de oogen der heeren, die niet zelden het leger meer als middel, dan als doel, trachten te gebruiken. Voegt men daaraan nog toe, dat tengevolge van' den geringen toeloop, ondanks teveel vrijheid, ondanks vaandrigsrang en lange sabel, op ergerlijke wijze met de eischen van toelating wordt ge transigeerd dat zoodoende onbekwame elementen worden op geleid dat bij de overgangs- en eindexamens de hand wordt gelicht met de beoordeeling en men cadetten bevordert, die in mijn tijd zouden zijn gezakt als bazaltsteenen, dan wel strafdienen zouden hebben gekregen of verwijderd zijn (welke maatregelen de Hollandsche onderwijs-autorite'iten niet durven voorstellen, omdat er zoo weinig cadetten zijn, een cadet zooveel geld aan den lande kost-soms Indisch geld en omdat het den naam van de inrichting zoo schaadt) en ten slotte, dat de practische vorming absoluut onvoldoende is, aangezien de cadet geen aan raking meer met den troep krijgt, omdat er geen troep is, dan meen ik genoeg factoren te hebben vermeld om te kunnen aantoonen, dat, al moge Nederland met zulk een opleiding genoegen nemen, Indië dat nog niet behoeft te doen. Allerminst, meen ik, waar toch al de Hollandsche opleidingsinrichtingen voor een groot deel worden gedreven met Indisch geld." Ik spreek niet den minsten twijfel uit over de juistheid dezer uitingen. A. is niet de eerste, die zich in dezen zin heeft uitgelaten. Daarom gaat het dus niet. Doch het wil mij voorkomen, dat het publiceeren in een dagblad van toestanden en verhoudingen, als thans aan de K. M. A bestaan, moeilijk kan strekken tot het instandhouden, laat staan tot de verhooging, van de waardeering van den officier in de Indische samenleving, en dat het voorts de intrede van den jongen officier in de Indische militaire verhou dingen kan bemoeilijken, omdat A. blijkbaar uit oog verloor, Het met vet gezette is van mij. v. R. 54

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1921 | | pagina 54