dat een groot deel van de talrijke militaire lezers der Preangerbode uit niet-officieren bestaat. Waar nu de Indische militaire gezaghebbenden nog met schro men om, zoo noodig, door tucht- en verder strekkende maatre gelen den jongen officier een juist begrip van dienst- en maat schappelijke plichten bij te brengen, waardoor veel, zoo met alles, kan worden goedgemaakt wat ginds werd verwaarloosd en verzuimd, bestaat er, naar mijne meening, nog geen aanleiding tot een publieke waarschuwing als in de aangehaalde zinsneden gegeven. i Het is om deze reden vooral, dat ik eene plaatsing in een tijd schrift, nagenoeg uitsluitend door officieren gelezen, wèl zoo ver kieslijk zou hebben gevonden. Wellicht doe ik goed nog op te merken, dat ik geen ex-jonker ben, waarmee gezegd wil zijn, dat het vorenstaande niet door piëteit voor de, tot voor koit nog zoo hoog aangeslagen, K. M. A. in de pen werd gegeven. v. R. VLUGGE EN TRAGE BEVORDERING. Jean de Pierrefeu, die in zijn G. Q. G-, Secteur 1, zoo'n aanschou welijke voorstelling geeft van de toestanden in het Fransche hoofdkwartier gedurende den oorlog, wijst daarin op het gebruik in het Fransche leger, dat bij een infanterist-opperbevelhebber komt een artillerist-chef van den staf, en omgekeerd. Hij zoekt de verklaring van dit gebruik in de verwachting, dat de leiding te eenzijdig zou worden, indien opperbevelhebber en chef van den staf van hetzelfde wapen afkomstig zouden zijn. Het is natuurlijk mogelijk, dat deze verklaring volkomen met de werkelijkheid over eenstemt zij is daarvoor aannemelijk genoeg, maar het komt mij heel waarschijnlijk voor, dat hier ook een goed deel wapennaijver in het spel is. Het behoeft hier niet herhaald te worden, dat de Fransche ar tillerie bij de invoering van het snelvuurgeschut technisch en tactisch een hooge vlucht genomen heeft en dat de oorlog haar meerderheid boven de Duitsche glansrijk bewezen heeft. In de samenleving stond en staat de Fransche artillerie-officier, voor het Fransche publiek een gelukkige vereeniging van man van de daad en man van de wetenschap, hoog aangeschreven hij heeft in ruime mate het aanzien, dat voor een officier onontbeerlijk is om zich voortdurend met meer dan plichtsbetrachting, met toewijding, aan zijn taak te geven. Ik kan mij voorstellen, dat juist onder deze omstandigheden wrijvingen met andere wapens niet uitblijven, dat de eene partij zich spoedig achteruitgesteld gevoelt bij de andere en dan min of meer luidruchtig voor haar „rechten" opkomt, met het gevolg, dat, om den vrede te bewaren, een niet zeer krachtig legerbestuur komt 55

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1921 | | pagina 55