tot een compromis, als het door Pierrefeu genoemde gebruik mij
toeschijnt te zijn. Het verschijnsel is niets nieuws, het wortelt in
den overal bestaanden strijd tusschen bijzondere belangen, welke
de zorg voor het algemeene belang op den achtergrond dringt
kliekgeest, achterdocht, verdachtmakingen zijn de meest voorko
mende uitingen.
Bij het lezen van Pierrefeu's verhaal kwamen mij een paar van
zulke uitingen in ons militair wereldje voor den geest. Ik herin
nerde mij bijv., dat omtrent 1907 de artillerie ten onzent „Tammany
Hall" genoemd werd, orpdat destijds de commandant van het leger,
oe chef van den generalen staf en de militair en civiel gouverneur
van Atjeh en Onderhoorigheden allen van de artillerie afkomstig
waren. En dan de „Stafbond" waarover een te Weltevreden
verschijnend blad zich in 1916 (of was het 1917?) zoo druk
maakte In beide gevallen werd verondersteld, dat een bepaalde
kliek veel macht en invloed had en deze alleen ten gunste van haar
aanhangers gebruikte, met verwaarloozing van het algemeene be
lang en van de belangen van anderen. Dat laatste, da' verwaar-
loozen van de belangen van anderen, was natuurlijk het ergste
Het bedenkelijke van dergelijk geschrijf is, dat het gewoonlijk
gepaard gaat met het verzwijgen van stellige feiten, waardoor een
v ruchtdragend onderzoek naar de beweerde misstanden onmogelijk
wordt, terwijl blijft een gevoel van groote ontstemming en geprik
keldheid bij beide partijen. Ons toch al zoo kleine leger wordt
door zulke onbewezen beweringen en verdachtmakingen in zijn
officierskorps op gevoelige wijze aangetastverdeeldheid, naijver
en wantrouwen zijn er het gevolg van, tot groot nadeel van de
kameraadschap, welke in vredestijd den grondslag moet leggen
tot de zeltopofferende samenwerking in oorlogstijd.
In de laatste tijden heeft de trage bevordering bij het wapen
der infanterie begrijpelijkerwijze meermalen in de dagblad- en
in de militaire vakpers een onderwerp van bespreking uitgemaakt.
Inderdaad is het tempo, waarin de officieren der infanterie aan de
beurt komen voor bevordering tot de verschillende hoofdofficiers-
iangen, te langzaam en het is niet noodig deze bewering hier door
cijfers te staven. Niemand kan meer dan ik overtuigd zijn van het
gioote legerbelang, dat gemoeid is met een te langzame bevor
dering van de officieren in de voorjaarszitting van den Volksraad
in 1918 heb ik hierover heel duidelijk mijn meening gezegd.
Een ieder zal dan ook begrijpen, dat de stemming onder het
officierskorps der infanterie te lijden heeft onder dit langzame voor
uitkomen, ook, omdat de andere wapens gelukkiger zijn. Dat de
promotie bij de genie veel vlugger gaat, daaraan had men zich
ten slotte gewend, maar dat nu ook de cavalerie en zelfs de artil
lerie in het zelfde geluk gaan deelen nog niet zoo heel lang gele
den was het anders wordt velen te machtig. Nu is een uit
verschil in promotie voortkomend gevoel van wrevel zeer begrijpe
lijk en ook zuiver menschelijk, maar zoodra die wrevel begint over
56