te slaan in afgunst, gepaard met zonder kennis van zaken stem
ming maken tegen wapens, die op het oogenblik in gunstiger om
standigheden verkeeren, ja, wat dan
Er is in de laatste jaren ook in onze militaire literatuur veel te
doen geweest over samenwerking tusschen infanterie en artillerie
en het is voorzeker een verblijdend verschijnsel, dat onder de
schrijvers over dit onderwerp zich bevinden ook hooggeplaatste
officieren der infanterie, de commandanten der gemengde eenhe
den, die over het gebruik van de bij hun eenheid ingedeelde artil
lerie te beslissen hebben. Een dezer schrijvers, Kolonel Gerth van
Wijk, die in het leger groot gezag heeft, vestigt zeer terecht de
aandacht op een factor van psychologischen aard van groote be-
teekenis, n. 1. op het belang van gezonde kameraadschap zij, die
in hun begrijpelijken wrevel over de te trage promotie ten opzichte
van gelukkiger wapens te ver gaan, mogen ter harte nemen, het
geen Kolonel Oerth van Wijk daarover schrijft en ik hieronder laat
volgen
„Overigens wil het mij toeschijnen, dat de beste waarborg voor
succesvolle samenwerking en zulks geldt niet alleen voor de
„artillerie, maar voor alle hulpwapens met de infanterie is gele-
„gen in goede kameraadschap, welke op het slagveld tot uitdruk
king moge komen naar den stelregel Aan vechtende infanterie
„niets vragen, maar alles geven, zoo noodig met algeheele op
offering" (1). Natuurlijk ten bate van het geheel, dat spreekt
van zelf.
Met die gezonde kameraadschap zijn in strijd stemming maken,
verdachtmakingen zonder bewijs, e d waarmede ik natuurlijk nirt
gezonde, opbouwende kritiek, het in het openbaar goed gedocu
menteerd bespreken van misstanden veroordeelen wil. Integen
deel, het is niet noodig om met van Alphen zoo'n groote vereering
te hebben voor den „vriend," „die mij mijn feilen toont," om te
begrijpen, dat zulke kritiek onmisbaar is voor het algemeene
belang. Maar daartoe is niet iedereen in staat
Het ongelukkige gevolg van dergelijk onverantwoordelijk ge
schrijf is, dat, indien het maar lang genoeg volgehouden wordt,
er altijd iets van blijft hangen ook bij hen, die overigens volstrekt
geen rechtstreeksch belang bij de zaak hebben, n. 1. bij het groote
publiek de schrijvers weten dit meestal wel. Zoo is er heel wat
malen klakkeloos beweerd, dat de artillerie in een heilig huisje
zit, welke bewering natuurlijk gevolgd werd door een aansporing
van de machthebbenden om daaraan eens spoedig een einde te maken.
Nu weet ik uit eigen ervaring niet, hoe hef vroeger met de artillerie
in dit opzicht gesteld was, omdat ik een groot deel van mijn dienst
tijd buiten dat wapen heb doorgebracht, maar tegenwoordig is er
geen sprake van een heilig huisje en ik zou wel eens willen zien,
dat iemand het tegendeel bewijst, zelfs maar aannemelijk maakt.
57
I. M. T., 1919, blz. 449.