67 duur zal zijn en daarom genoeg munitie kan worden opgelegd en aange voerd. Verder treft men een artikel aan over de schietregels van de Fr. Art. H. OVERZICHT VAN EENIGE BUITENLANDSCHE TIJDSCHRIFTEN. Monatshefte für Politik und Wehrmacht Nov. '20. Een belangrijk ar tikel is dat van de hand van Gen. Balck, die scherp de tekortkomingen van den Min. v. oorlog t. a. v. een tijdige legerversterking vóór den oorlog, in het licht stelt. Niettegenstaande het reeds in 1911 duidelijk was gewor den, dat in geen geval op den steun van 5 Ital. legerkorpsen kon worden gerekend, werd tegenover de groote versterking van het Fr. leger door den 3-jarigen diensttijd en de oprichting van 4 nieuwe korpsen in Rusland, eerst na een krachtig aandringen van den Gen. Staf overgegaan tot een ver meerdering met 120.000 man, doch de oprichting van de gewenschte 3 korpsen achterwege gelaten. Dit beduidde, dat in oorlogstijd moest worden overgegaan tot hetfor- meeren van deze verbanden om dit eenigszins mogelijk te maken, wilde de Gen. Staf de res.-afdeelingen, welke deel van deze verbanden zouden uitmaken, van actieve officieren voorzien en de daarbij ingedeelde mitrs. en art. aanmerkelijk vermeerderen. Niet ten onrechte werd erop gewezen, dat „Neuformationen, also Truppen von zunachst geringerem Kampfwert niehr Artillerie bediirfen, als schon im Frieden aufgestellte Verbande." Het voorstel werd echter afgewezen. Bij het uitbreken van den oorlog, nam de ontwikkelde jeugd in grooten getale dienst, „Ganze Schulklassen meideten sich geschlossen zum Diensteintritt.", men beging echter de fout deze meer ontwikkelden bij elkaar te houden en niet over de troepen te verdeelen, waardoor het kadervraagstuk uitermate werd verzwaard Al deze tekortkomingen, waarbij nog kwam de zeer slechte africhting, waarvan Schr. frappante staaltjes vermeldt, hebben tot gevolg gehad, dat de uit deze troepen samengestelde korpsen in den aanvang zeer weinig hebben gepresteerdeerst later toen actieve officieren en kader bij de troepen werden ingedeeld werd de gevechtswaarde grooter. Vermeld wordt tevens, dat het landstormkader geheel onbekend was met de nieuwere gevechtsvoering en dus ook niet als instructeur kon wor den gebezigd; trouwens ook meerdere officieren o. a. bij de art. konden zich zeer moeilijk aan de nieuwere toestanden aanpassen. Wie zich aan een ander spiegelt, spiegelt zich zacht. In „Technik und Wehrmacht" 7de en 8e Heft treffen we eenige gege vens aan omtrent de voertuigen van de comp. mijnwerpers (Wurfminen- karre). Aangezien de mijnwerpers met de inf. dwars door het terrein moes ten kunnen oprukken en ook een vlugge munitievoorziening gewaarborgd moest zijn, werd voor de 1. mijnwerper in gebruik genomen een lichte 2 radige kar (spoorwijdte 1,1), welke door 2 paarden werd voortgetrokken. Ook de mutitie werd in een dergelijke kar vervoerd. Deze kar was reeds door de Oostenrijkers in den bergoorlog gebruikt en had goed voldaan. Aan gezien zij ook aan het Westfront zeer goed voldeed, werd overgegaan tot de definitieve invoering van het voertuig, evenwel na de noodige verbe teringen te hebben ondergaan, waarbij ook aan het uiterlijk de noodige zorg werd besteed, omdat: „der Soldat musz nicht nur Vertrauen zur Waf- fe haben, die er bedient, sondern er soli auch auf sie stolz sein können". Voor de iets zwaardere mijnwerper werd een voorwagen ingevoerd bestaande uit 2 raden, een as en een haak, waaraan de mijnwerper werd ge- Dus geen aparte afdeelingen met Eur. militie in Indië. Red.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1921 | | pagina 67