lijk de sinds lang verdwenen belangstelling weêr aanEen volgen
den dag weer wat anders oefenen met hoogere vizierstanden,
want bij het gevechtsschieten blijkt maar al te vaak, dat daar nog
veel aan mankeert. (Een prachtig ding zou ook zijn, als de
kamerschietpatroon hier weer eens in gebruik kwam, met de
bekende kleine ijzeren valschijfjes).
Me dunkt, dat officieren en kader toch wel kans zullen zien
m die aanslagoefeningen de noodige variatie te brengen.
Het gevolg zal o. a. zijn, dat de man met wat meer ambitie naai
de schietbaan gaat, en dat is al een heele winst nu piekert hij
er, voor hij een schijf gezien heeft, al over, hoe laat hij weer thuis
zal zijn
Op de baan zelf moedige men zooveel mogelijk aan, dat een
man, die vermeent dat zijn wapen niet deugt, dat ronduit zegt.
Dan kan een goed schutter, liefst een der officieren of een man
kader, dadelijk nóg een serie met hetzelfde geweer schieten. Vaak
zal dan blijken, dat inderdaad met dat stuk staal niets te raken
is, maar ook heel vaak zal den man op verrassende wijze gede
monstreerd worden, dat de fout aan hem ligt en ik heb dikwijls
kunnen zien, dat dit een prikkel voor hem was, eens wat meer
zijn best te doen. Ik weet wel, dat deze methode veel tijd kost,
die toch al vrij krap is toegemeten, maar m.i. wegen de resultaten,—
controle op wapening, voorbeeld voor den man daar ruimschoots
tegen op.
Wat het door schr. nog genoemde rukken betreft, n. m. m.
moet men daar in staande houding niet te veel op aanmerken.
Ik, die mezelf met een gerust geweten een goed schutter durf
noemen, doe het in staande houding óók, en met zeer dragelijk
resu taat. Voor iemand met weinig ontwikkelde armspieren is
het volgens mij zelfs de eenige manier, alleen, hij moet het natuur
lijk met verstand toepassen.
Aan de door Schr. genoemde oorzaken van het slechte schieten
za' zoolang we aan dit onpractische voorschrift vastzitten
niet veel te verhelpen zijn. Het eenige is een nieuw voorschrift
(het hoeveelste zou dat wel zijn) samengesteld door mannen,
die de practijk kennen.
Laat ons met den Heer Calicher hopen, dat we over niet te
langen tijd van lesjes, te groote schijven, e. d. verlost zullen zijn.
ROESTKRABBER.
MEDAN, 27 Januari 1921.
HET SLECHTE SCHIETEN BIJ DE INFANTERIE.
Naar aanleiding van het art. van den Heer Calicher in het Jan.
nummer zou ik gaarne een en ander in het midden willen brengen.
Hoewel ik instem met het geheele artikel, zou ik aan de door
den Heer C. genoemde oorzaken nog een enkele willen toevoegen
46