4J dat in die commissie behalve ambtenaren van Landbouw, zeker ook In tendance en Gen. Stafoffn. moeten zitting nemen is duidelijk. We wijzen er op, dat reeds in 1917 voorstellen zijn gedaan om een dergelijke commissie in het leven te roepen terwijl de door een andere—voorloopige— commissie t. z. verzamelde gegevens een goede basis vormen voor verdere studiede verwezenlijking van de gedane voorstellen is echter niet mogen gelukken. Mil. Spectator 1 F e b r. '2 1. In „Ervaringen met muildieren" geeft Kapt. Carstens eenige aanvullingen op de in de Sept. afl. verstrekte ge gevens. Kapt. v. Geusau bespreekt in „De legerhervorming" deze voor Ned. zoo belangrijke kwestie. De eerste oefeningstijd van 6 mndn. voor de inf. kan voldoende zijn, mits deze mndn van den eersten tot den laatster! dag voor oefening kunnen worden besteed. Dit laatste is echter niet moge lijk, tenzij men de administratietroepen uitbreidt, hetgeen ongewenscht wordt geacht, omdat „het toch niet is goed te praten, dat daarvoor alleen (om als werker op te treden) de mannen uit hun ambt of werkkring worden gehaald," terwijl het aanstellen van burgercorveeërs veel te veel geld zal kosten. De werkelijke oefeningstijd zal dus worden verkort, niettegenstaande dé eischen aan den soldaat te stellen, in verband met de invoering van nieuwe wapens, zeer zijn verzwaard. Het contigent wordt verminderd om aan de achteruitgang van de legersterkte, die daarvan gevolg is te gemoet te komen, zal worden gebruik gemaakt van de mobilisatie-land- stormers en van de z.g. oefenplichtigen. Schr. betoogt, dat deze middelen ondeugdelijk zijn, omdat deze personen als onbruikbaar soldaat bij mobili satie zullen opkomen, met welke meening alle deskundigen (niet verpolitiekte) het eens zullen zijn. Résumeerende krijgen wij dus bij mob. onder de wapens slecht geoefende dienstplichtigen, nagenoeg ongeoefende oefenplichtigen err totaal ongeoefende mob. landstormers. Houden we dan nog in het oog, dat de eerste stoot slechts met 36 Batons, zal moeten worden doorstaan, de vorming van hoogere verbanden bij alle wapens zeer moeilijk zal zijn en dus ook de onmiddellijke mobilisatie van het z. g. kernleger in geenen deele verzekerd is", dan is het te begrijpen, dat Schr. uitroept: „Is het nu verantwoord het lot van den Staat aan een zoo luttele macht toe te vertrouwen." In „Het Britsche voorschrift voor den dienst te velde van Oct. 1920 wordt' genoemd voorschrift behandeld. Schr.'s woorden„Men ontkomt bij de bestudeering niet steeds aan het gevoel, dat er nog something" is, dat nog niet tot volle klaarheid is gekomen" mogen meerdere van onze offn wel ter harte nemen1); ze gelden voor alle oorlogsondervindingen. De theoretische bestudeering van de oorlogservaringen heeft nog- niet genoeg plaats gehad, „to make sound deductions from experience." Reflections' and comparison are absolutely necessary. De Kapt. Brouwer komt in „Eenige tactisch-kustart. beschouwingen" tot de conclusie, dat tot bescherming van een naderingshindernis (mijnver- sperring) noodig zijn Accoord, het is niet zoo eenvoudig om er precies achter te komen hoe het nu eigenlijk moet, dat moderne gevechtZelfs zij, die den oorlog medemaakten, bekennen zulk herhaaldelijk. Zeer moeilijk is het ook het begrip, dat men er van heeft in woorden (reglementen) te gieten. Geldt zulks al voor menschen met krijgservaring. hoeveel te meer moet dit het geval zijn, indien niet over die ervaring wordt beschikt, maar het uit de boekjes van andere legers moet worden gehaald. Red.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1921 | | pagina 43