en eenig schrijverspersoneel, tegenover eene vermindering van 4
Luitenant-kolonels der Inf. en 2 kapiteins van den Generalen Staf.
Ten slotte zullen voor de verdediging der steunpunten van de
landzijde nog beschikbaar zijn
1 Bataljon Barisan.
1 Bataljon Militie,
2 Bataljons Landstorm en eenige mobiele Artillerie.
Reeds eenige malen werd er op gewezen, dat het Leger „modern
uitgerust en mobiel" zal moeten zijn. Aan de uitrusting ontbreekt
thans zeer veel. Al zal het voldoen aan dezen eisch leiden tot
verschillende noodzakelijke aanschaffingen, zoo mag deze, naar
het oordeel der commissie, onder geen voorwaarde worden los
gelaten. In de eerste plaats is noodig de aanschaffing van 690
geweermitrailleurs en 120 zware mitrailleurs, terwijl vervanging
van het verouderde geschut, om niet tegenover eiken tegenstander
in het nadeel te zijn, beslist noodzakelijk is. Verder zal moeten
worden overgegaan tot de invoering van infanterie-geschut en
bommenwerpers, evenzoo zal het noodige luchtafweergeschut
moeten worden aangeschaft. Of aanschaffing van tanks noodig
is, zal waar de bruikbaarheid daarvan in onze terreinen nog niet
vaststaat nader moeten worden overwogen.
De moderniseering van het Leger wordt geraamd op rond 60
millioen gulden.
Aan de voorstellen is, als hiervoor werd aangegeven, personeels
uitbreiding verbonden, n. 1. ten behoeve van de steunpunten. De
sterkte van 35.500 man kan getrokken worden uit de thans gelden
de legerformatie. Hoewel deze bij een nagenoeg gelijk aantal offi
cieren, voor de militairen beneden den rang van officier een
belangrijk grooter aantal aangeeft, mag er echter, in verband met
het bestaande te kort en met de omstandigheid, dat door de nieuwe
pensioenbepalingen binnenkort tal van oudere militairen het leger
zullen verlaten niet op worden gerekend, dat er aan het eind van
1921 nog een noemenswaard overschot boven de nieuwe formatie
van rond 35.500 man zal zijn.
De steunpunten zullen geleidelijk gereedkomen en kan de daar
voor noodige uitbreiding van het Leger dus daarmede gelijken tred
houden.
Al dadelijk zal echter moeten worden begonnen met het in orde
brengen van hetgeen er thans is. In de eerste plaats zullen de te
korten aan officieren en kader moeten worden aangevuld.
Uitbreiding van het ongegradueerd Inh. personeel zal geen moei
lijkheden opleveren voor de voorziening van het voor tal van
technische betrekkingen voorloopig nog niet te missen Eur. per
soneel zullen wellicht bijzondere maatregelen noodig zijn.
De aanvulling van officieren en kader zal het moeilijkste zijn.
De animo voor den officiersloopbaan is de laatste jaren door tal
van factoren, w. o. dienen genoemd te worden het gevoel van moe-
12