gunstig beschikt. Niet alleen werd de gevraagde geldelijke steun
toegezegd, maar ook werd aan het Legerbestuur opgedragen aan
het Comité alle verdere hulp bij de voorbereiding der expeditie te
verleenen. Het Comité dacht zich deze hulp in den vorm van een
militaire vóór-expeditie, die den weg zou hebben te banen voor
de later volgende wetenschappelijke onderzoekers.
Zooals de ervaring reeds vele malen leerde kost het bereiken van
een in het onbegaanbaar binnenland geleden onderzoekingsveld
veei moeite en tijd, gedurende welken laatsten de eigenlijke ex
plorers weinig werk vinden. In het onderhavige geval trad zulks
te meer op den voorgrond, daar het eerste gedeelte van den tocht
zou gaan door reeds bekend terrein. Het Comité had zich nl.
voorgesteld de expeditie te richten naar het bergland gelegen ten
Z. van de Idenburgrivier met als einddoel het Sneeuwgebergte.
De Mamberamo R. en de Idenburg R. waren reeds in kaart ge
bracht en land en volk waren voldoende beschreven. Zelfs was
een patrouille van het militaire exploratiedetachement onder bevel
van den Luit. t|z Doorman er in geslaagd een bergtop van 3800 M.
hoogte te beklimmen gelegen op 30 K. M. ten Z. van de Idenburg
R., waar deze in het Z. van de Meervlakte stroomt. Dat punt is
nog 80 K. M. van het Sneeuwgebergte verwijderd.
Van dien hoogen top zag Doorman in Z. richting een hoogge
bergte, waarin een 'dal met eene vermoedelijk naar de van der
Willigen R. stroomende rivier. In het dal werden tegen de hel
lingen vele woningen gezien, waaruit rook opsteeg.
Eerst als de expeditie dit nog onbekende en bewoonde 1al had
bereikt zou er gegronde reden zijn om de mannen der wetenschap
te laten nakomen. Zij zouden den opmarschweg gchtel vooroereid
vinden. In evenveel weken als de voorbereiders maanden noodig
zouden hebben, zouden zij het nog ondoorzochte land bereiken en
daar alles gereed vinden voor hunne bezigheden.
Door het Legerbestuur werd de Kapitein van den Generalen Staf
A. J. A. van Overeem aangewezen om op te treden als commam
dant van het voorbereidingsdetachement, waarop het Indisch
Comité aan dezen ofïcier ook de leiding van de wetenschappelijke
expeditie toevertrouwde.
Hoewel Kapitein van Overeem kon gebruik maken van de er
varingen van twee voorgaande expedities in het stroomgebied van
de Mamberamo, was zijn taak niet licht te achten. Niettegen
staande de Mamberamo de grootste rivier in ons deel van het
eiland is, is zij van uit zee slechts over geringen afstand tot
Havikeiland, 24 K. M. voor zeeschepen bevaarbaar. De rivier
treedt hier nl. uit het van Rees gebergte en heeft gedurende haren
loop hierin een sterken stroom en eenige lastige stroomversnel
lingen, welke men de Marinevallen, de Edivallen en de Ratavia-
versnellingen heeft genoemd. Boven deze laatste hindernis stroomt
de rivier door eene 50 M. boven het zeeoppervlak gelegen moe
rassige vlakt:, welke men Meervlakte heeft genoemd, omdat zon
der twijfel hier een meer moet hebben bestaan toen de Mamberamo
28