Intusschen was van uit Pionierbivak de algemeene voorwaartsche
beweging aangevangen en werd het grootste deel van den stat
der expeditie te Prauwenbivak vereenigd, alwaar op 5 September
de draadlooze installatie gereed kwam, echter alleen voorzoover
betreft de opvanginrichting. Al dadelijk ving men berichten op
uit de Torresstraat, Hongkong, Manilla en Ambon.
In deze dagen had de expeditie haar grootste sterkte bereikt.
Zij telde op 20 Augustus 7 officieren en 95 minderen van de land
macht, 2 inlandsche verkenners van den Top. Dienst, 1 officieren
3 minderen van de zeemacht, 1 controleur van het Binnenlandsch
Bestuur, 2 ambtenaren en 4 mantris van het Dep. van Landbouw,
1 geoloog, 10 man van de Gouvernementsmarine, 184 dwang
arbeiders en 114 Dajaks, totaal 424 koppen.
Den 6en September ving de Leider der expeditie den tocht naar
den Doormantop aan en daarop, al naarmate meer levensmiddelen
naar boven waren gevoerd, konden ook de wetenschappelijke leden
van de expeditie naar het front oprukken.
De Doormantop werd den 18en September bereikt. Van een
voortzetten van den tocht xon echter voorloopig geen sprake zijn,
aangezien daarvoor nog geen voldoende levensmiddelen waren op
gevoerd. Niettegenstaande koude en vocht werd echter het ver
blijf op dezen ruim 3500 M. hoogen top voor velerlei waarnemingen
nuttig besteed. Op den top werd een draagbaar radiostation
opgericht. In dezen tijd was het personeel der expeditie verdeeld
als volgt 2/2 brigade, alle beschikbare gestraften, een 50-tal
Dajaks en nagenoeg al net leidend personeel te Prauwenbivak of
landwaarts daarvan. De rest der expeditie te Pionierbivak, be
houdens een kleine bezetting van Bataviabivak. Geregelde opvoei
van Pionierbivak naar den Doormantop.
Onderwijl werden van dezen top verschillende verkenningen
verricht tot het zoeken van een voor de dragers geschikte afdaling
naar de in zuidelijke richting waargenomen vallei. De daarin
stroomende rivier noemde men de Swartrivier. Den 16den October
waren acht leden der wetenschappelijke expeditie op den Doorman
top vereenigd, waarop den 18en de afdaling naar het zuiden werd
aangevangen.
Na een vijtdaagsche bezwaar ijke afdaling kwam men op 22
October in een 2200 M. lager gelegen dat van een Noordelijke
zijrivier van de Swart R. en verkreeg vriendschappelijke aanraking
met een talrijke bevolking, welke blijkbaar nog geheel afgezonderd
van de buitenwereld leefde. De menschen waren opvallend klein
van gestalte en kenden ijzer, noch lijnwaad.
Door deze afdaling was de capaciteit van de expeditie tot het
uiterste benut; men bevond zich nu op 7 vaar- en 15 marschdagen
van het Pionierbivak verwijderd. De waterweg had een lengte
van 185 K. M. de landweg was hemelsbreed 240 K. M. lang, waar
uit volgt, dat een vaardag een lengte had van gemiddeld 26 K. M.
een marschdag van gemiddeld 3 K. M.
32