tooid de richting niet kan controleeren, opgeheven. Ik teeken
hieibij aan, dat ik o.a. die opleiding (n.l. tot siangenmensch)
nog lang niet heb voltooid, nraar dat ik toch zonder noemens
waardige inspanning de richting als aangegeven in 36 R O
S. kan controleeren.
Het ovèrrichten is bovendien niet eens noodig, als men het
geweer goed vast heeft gelegd, hetgeen door het mij voorgesteld
toestelletje (de beide steunvorken) kan worden bereikt.
Door het weder opzetten van den spiegel behoeft het geweer
niet uit de richting te komen. De manschappen moeten natuurlijk
doordrongen worden van het gewicht hiervan en er moet steeds
op worden gelef, dat niemand door stooten o.a. het geweer u i t
de lichting brengt. Die goede richting toch is het voornaamste
oij het tot stand brengen van eene seinverbinding, vooral over
grooten afstand.
Daarom zou ik gaarne aan de spiegels, zooals wij nu hebben
een schroef zien aangebracht, waarmede de spiegel in horizontale
en in verticale richting gedraaid kan worden, zoodat men door
middel van heel fijne bewegingen de schaduwbeelden van korrel
en keep kan doen samenvallen (ongeveer op de wijze van een
inicrometerschroef)want bij het met de hand richten van
den stralenbundel zijn de bewegingen meestal te groot, de zui-
ere richting is daarmede zeer lastig te verkrijgen en het gevaar
van uit de richting brengen van het geweer is grooter.
In een volgend artikel hoop ik eenige punten uit ons R. O. S.
aan te halen, die m. i. niet juist zijn of aanvulling behoeven.
SIMONS
D le Luitenant Infie.
Bandoeng, 25 Maart 1921.
O Tevens echter is liet een voordeel, dat de juiste richting zoo nauw
keurig spreekt, want is men niet gericht, dan is seinen onmogelijk,
het tegenstation vangt dan niets op. Is seinen wèi mogelijk, is men
.lus wel gericht, dan is de kans van opvangen door den vijand zooveel
15