niet.jn handen worden gegeven van de bevolking, wel in die van den staatsdienaar, welke de- vrijwilliger is. (Zelfs in Neder land, waar sinds eeuwen een beschaafde maatschappij bestaat, zal men bij de treurige legertoestanden en de toenemende an archistische neigingen van het volk, nog wel eens het gemis aan een contingent vrijwilligers betreuren!) Men heeft echter de kwestie omgekeerd! Door de erbarmelijke betaling, naast het gemis aan an dere zorgen voor den Hur. vrijwilliger, kon men natuurlijk geen goed soort daarvan aanwerven. In stede van nu die omstandigheden te verbeteren, „verminderde" men op echt Hollandsche wijze de eischen van aanneming, met het ge volg dat men zulk schuim der natie ontving, dat men er geen raad mee wist! Van daar dat de officieren, die al de goede oude elementen zagen weg trekken en vervangen door een stel nonvaleurs, het er over eens waren, dat als geen beter soort te krijgen was, men ze liever miste. Deze droevige ervaring deed ook het denkbeeld rijpen, om voortaan uitsluitend Europeanen aan te nemen, geschikt tot ka der, die dan bij de Koloniale Reserve zullen worden opgeleid. Zooals alle maatregelen, die de kern van de zaak niet verbe teren, is ook deze weinig doeltreffend. Behalve dat de Eur. fuselier volstrekt niet kan worden gemist in ons leger, staat de in Holland opgeleide sergeant hier weer zoodanig vreemd, dat hij in langen tijd niet bruikbaar is. In een vrijwilligerleger is het een volstrekte eisch, dat de onderofficier daarin is opgeleid, wil hij het noodige gezag over zijn manschappen bezitten en met hem de zco noodige aan raking blijven onderhouden. Vooral als de „broekjes" die men uit Holland ziet aankomen nog getrouwd zijn ook, werken zij zich door hun wonen buiten het kampement, nimmer meer in hun taak in en krijgen zij geen contact meer met hunne manschappen. Aan deze, zoo zeer be- langrijke zaak wordt veel te weinig aandacht geschonken. Maar bovendien is feitelijk de geheele Koloniale Reserve nut teloos voor het Indische Leger, waarop zij parasiteert! Reeds vijftien jaren geleden betoogde ik de opheffing van dit troetelkindje van het Ministerie van Koloniën, dat op kosten van het Indische Leger zijn kwakkelend bestaan voortsleept. Het zou niets vreemds zijn, als de bedoelde maatregel om het korps thans te bestemmen als een kaderschool voor ons Leger, mede een van de pogingen is, om het met alle geweld in het leven te houden. Werving. Wat nu de werving zelf betreft, zijn de tijden veranderd. Vroeger kon men een stel handige kerels krijgen, dat niet veel vroeg naar voorwaarden en soldij, omdat het hun om avontuur was te doen. Zóóveel wist men in Holland nog wel, 18

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1921 | | pagina 18