Het is een zeer eigenaardig feit, dat de Marinevereeniging het
antwoord op een uitgeschreven prijsvraag over het onderwerp
Vrijwilligers- of militievloot? Hoe moet de organisatie der Koninklij
ke Marine zijn, wat betreft personeel, materieel en financiën," met
een eervolle vermelding bekroonde en men de Regeering, die
aan een dergelijk oordeel van deskundigen toch een moreelen
steun had moeten hebben, een andere richting ziet inslaan.
De vloot voorgesteld door den Luitenant ter Zee FERWERDA,
schrijver van bovenbedoeld antwoord, zou voor Indië ais volgt
moeten zijn samengesteld
4 slagkruisers,
4 verkenningskruisers type Java,
2 kruisers van 4000 ton met vliegtuigen,
1 mijnenlegger (30 mijl),
14 torpedobootjagers van 1200 ton,
22 onderzeebooten,
2 onderzee mijnenleggers,
4 mijnenleggers,
8 torpedobooten voor basisverdediging.
Voorzoover wij onszelven tot oordeel bevoegd mogen achten,
zou dit de vloot zijn, die wèl aan de hierboven vermelde drie
opdrachten kan voldoen, terwijl de motiveering van den schrijver,
ook wat betreft de voorziening en opleiding van het personeel'
n. o. rn. geheel juist is.
Wat dit laatste betreft, zijn wij er zeker van, dat het benoodigde
aantal vrijwilligers gemakkelijk zal worden gevonden, zoodra
bekend is dat een „gevechtswaardige" vloot in aanbouw is.
Reeds nu is weer vermeerderde lust tot dienstname bij de
Marine te bespeuren, op het bloote gerucht, dat de Regeering
de vloot weder wenscht op te bouwen! Moge dit gerucht
waarheid bevatten
Het kostenvraagstuk.
Bij alle mogendheden tracht men de uitgaven voor de weer
macht zooveel mogelijk te beperken, hetgeen natuurlijk is. Maar
deze beperking ontaardt elders niet in willekeurige besnoeiing
der militaire uitgaven, doch heeft slechts ten doel evenredigheid
te krijgen tusschen de uitgaven en het nuttig effect, dat'deze
opleveren, een werkwijze, noodig te volgen bij het beheeren van
welke handelsonderneming dan ook, hetgeen economisch be
schouwd, de weermacht ten slotte evenzoo is.
In Nederland echter is dit anders.
Uit de geheele geschiedenis van ons land valt op te merken,
dat de Regeering er steeds op uit is geweest om waar zulks
eenigzins mogelijk was de uitgaven op militair gebied te be
snoeien, te beknibbelen, zonder dat een redelijke grond daar
voor aanwezig was.
30