Bezuiniging moet gezocht worden in vermindering van het
aantal onderwijsinrichtingen en tevens in een geheel andere
organisatie daarvan. Daardoor kunnen de uitgaven tot op ongeveer
de helft worden verminderd.
De commissie heeft zich uiteraard alleen bezig gehouden met
de officiersopleiding voor de Ned. en Ned.-Indische Landmacht.
^teruacht zij het mogelijk, dat in de door haar ontworpen
Mil. Hoogeschool (zie nader onder E) eene faculteit voor Marine-
Wetenschappen wordt ingelascht, waardoor dus zoonoodig aan
wenschen, die in de Volksvertegenwoordiging zijn geuit gevold
zou kunnen worden gegeven.
2. VERBETERING VAN DE OPLEIDING.
De reorganisatie moet er voorts op gericht zijn, de opleiding
tot officier te verbeteren. Uit het feit, dat in den laatsten tijd uit
oificierskringen stemmen opgaan voor een voortgezette opleiding
mag de gevolgtrekking worden gemaakt, dat de officier zelf zijne
opleiding onvoldoende acht en niet meer in overeenstemming
met de eischen, die een modern leger aan den beroepsofficier stelt.
Een groote fout bij het Mil. Onderwijs is, dat men in de laatste
jaren nagenoeg iedereen tot de opleiding moet toelaten, die zich
rechtens daartoe aanmeldt. Het aantal candidaten namelijk is
zoodanig afgenomen, dat men de opengestelde plaatsen moeilijk
kan bezetten. Het gevolg is dat het gehalte van de leerlingen
sterk is achteruitgegaan en dat men daarnaar de eischen tot
toelating heeft geregeld- Het peil van het onderwijs is daardoor
verlaagd inplaats van verhoogd.
Die geringe toeloop is voor een deel toe te schrijven aan de
gewijzigde tijdsomstandigheden. Was vroeger de officiersbetrek
king voor een groot deel te beschouwen als een „eere-positie"
in den tegenwoordigen tijd nadert de betrekking meer tot de
positie van den burgerlijken rijksambtenaar, zoodat de meerdere
of mindere toeloop stellig zal worden beheerscht door de voor
uitzichten, die het officiersambt opent.
De finantieele toestand van den officier in Nederland en in
Ned. Indie is belangrijk verbeterd, zij het ook, dat die verbetering
te laat is gekomen, waardoor de ongunstige toestand nog nawerkt.
De vooruitzichten zijn er echter voor den officier, voorzoover zijn
loopbaan betreft, niet beter op geworden. In de lagere rangen moet
een sterk verloop plaats hebben vooral in Ned. daar slechts een
gering aantal van de jaarlijks benoemde luitenants het tot den
hoofdofficiersrang zal kunnen brengen. Is de opleiding zoodanig
dat de officier meer geschikt is om na zijn pensionneering een
mUp'n •eerih c®ntrallsat*e seeft uiteraard bezuiniging. Intusschen houde
men in het oog, dat er veel kans is, dat een grooter aantal in den
aanvang tot zekere hoogte van elkaar afwijkende - kleinere inrichtingen
in totaal meer krachten trekt, dan één groote.
En nu mag bezuiniging gewenscht zijn, vooral is noodig meer en veel
meer aspirant-officieren npri
50 K