8. ORGAAN N. I.O. V. JULI. Het H.B. wijdt in een kort artikel „Lichtglimpjes" getiteld, enkele woorden aan de Vloot- en Legerplannen. Betreurd wordt, dat alles zoo aan den minimumkant is, intusschen acht het H. B. toch redenen tot blijdschap aanwezig en vermeent het, dat de plannen van dien aard zijn, dat zonder bezwaar uitbreidingen kunnen worden toegepast, zoodra de toestanden zulks mogelijk maken. Daarna is in extenso opgenomen het „Plan tot reorganisatie van het Militair Onderwijs,'' gevolgd door eene beschouwing daaromtrent van den Heer Kroon, gewezen leeraar aan de K.M. A., die gelijk bekend van het onderwerp reeds vroeger studie maakte. Uit die beschouwing nemen we vooreerst het volgende over „Wat het „ONTSTAAN DER COMMISSIE" betreft kan men tusschen de regels door lezen, dat vrees een der oorzaken van dat ontstaan is geweest. Vrees namelijk, geboren uit de droevige ervaringen met de Ne- derlandsche weermacht opgedaan. Niet ten onrechte zullen de docenten van de K. M. A. de aangekondigde „reorganisatie" van het militair onderwijs met angst en beven tegemoet zien. Hoe gemakkelijk zal ook deze reorga nisatie op verwording en algeheele desorganisatie kunnen uitloopen onder de welwillende medewerking van de Nederlandsche „politici." Het is daarom zeer juist gezien, dat deze mannen van gezag in militaire onder wijszaken hunne deskundigheid in de schaal hebben geworpen, al zullen zij daarvan misschien meer verdriet dan genoegen hebben. Dat er alle aanleiding tot reorganisatie is zal wel niemand, die eeniger- rnate op de hoogte is, willen ontkennen." S. vermeent, met de Commissie, dat de toeloop zal worden vergroot bij verhooging van het peil en neemt daarna het gestelde omtrent de leerkrachten in beschouwing. Wat de continuïteit betreft, lazen we met volle instemming het volgende „De vele mutaties onder het leeraarspersoneel werken inderdaad ongunstig op het onderwijs. Niemand is zöö geboren leeraar of hij heeft tijd noodig om zich in te werken en de leerlingen zijn dan eenigszins proefkonijntjes. Door langere tewerkstelling kan dit kwaad worden verminderd, doch naar mijn smaak gaat de Com. hierin te ver. Vooral voor de zuiver militaire vakken is contact met de troep meer noodig dan de voorgestelde regeling zal geven. Weliswaar wordt mijn bezwaar gedeeltelijk ondervangen door de instel ling van „assistenten," maar het lijkt me toch niet gewenscht, dat een leeraar in tactiek bijvoorbeeld niet zelf met zijn klasse het onderwezene in het terrein kan toepassen. En of een 50-jarig professor of lector nu zoo vol ambitie een verkenning zal loopen of de Scheele Brug zal verdedigen meen ik te moeten betwijfelen. Strategie en Krijgsgeschiedenis daarentegen zullen wellicht winnen door bezonken oordeel na langdurige studiën. Ofschoon ook in die vakken jeug dig enthousiasme geen kwaad kan." Een groot voordeel wordt geacht, dat de aspiranten, in het stelsel der Commissie, vóór ze hunne keuze doen, al een indruk van het militaire beroep hebben kunnen krijgen. De Hoofd- en de Centralecursus kunnen ook naar de meening van S. worden gemist. Wat de H.C. betreft, kunnen we die meening geheel deelen, de Centrale cursus—echter met opleiding tot en met de 5de klasse H.B.S.— zouden we willen behouden om „geen enkele bron onaangeboord te laten." S. kan accoord gaan met het afkeuren van het internaat. Wellicht is hier het woordje „niet" uitgevallen, in den volgenden zin heet het toch, o.i. zoo uiterst terecht: 70

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1921 | | pagina 70