73 Het aantal dergenen, die de materiëele welvaart in harmonie willen brengen met de zedelijke en verstandelijke vorming is klein. Ongetwijfeld hebben de veranderingen, welke de wereld in de afgeloopen jaren ondervond, ons tot die onjuiste meening gebracht. En zeker ontvingen wij allen een deel van de vermeerdering van den volksrijkdom. Een rijkdom, welke de hebzucht onzer concurrenten begrijpelijkerwijze slechts prikkelt. Heeft het Nederlandsche volk nu, voorzichtig als het heet te zijn, een deel der kapitaalsvermeerdering aangewend om het overblijvende de zoo noodige bescherming te verstrekken? i.een, mocht de verdediging des Rijks sedert lang verwaarloosd zijn, nu is het een waarheid dat onze begeerenswaardige koloniën voor een ieder openliggen, terwijl de weer macht van het Moederland met den meesten spoed afgebroken is. Dit gebrek aan weerbaarheid is te wijten aan de benepen gierigheid, de suffe goed moedigheid en de misdadige domheid van ons volk, dat misschien hoopt op de genade of de onwetendheid zijner benijders Ik vertrouw, dat te eeniger tijd het zelfbewustzijn ontwaakt. Doch, tot aan de herleving zijner fierheid zal het volk weinig aandacht aan en nog minder geld voor de verzekering van zijn bezit schenken. In deze peri ode van afwachting en propaganda zal het bestaande ten minste gehandhaafd moeten worden Van de sobere resten zullen wij moeten maken, wat mogelijk is. Dit was, is en blijft de taak der officieren. Het vooruitzicht is voor velen niet bemoedigend, wij kunnen slechts hopen op een, mis schien verre, toekomst. Toch, tot aan de ontwaking, doen wij dat werk met overtuiging en opgewektheid, zoo noodig ook met nijdige volharding. Maar het wordt gedaan. Om dat te kunnen, zullen wij het doel in het oog moeten houden. Bij zwak materieel kan een groot moreel veel redden en bewaren. Dit moreel zij in uwe zorg aanbevolen, opdat het de voornaamste kracht van het officierskorps blijve. Te oordeelen naar de opmerking terzake van het lid van den vorigeii Volksraad, Majoor Opperman, en onze ervaringen ten deze, kan o. a, in dit opzicht nog een en ander verbeterd worden, Dat de goede geest hersteld wordt door het besef, dat de Regeering en het volk de materiëele voorzieningen snel en naar behoefte aanbrengen, weet een ieder. Doch de ziel van het leger, de officier, bezit kracht uit zichzelven, om zich te handhaven in ongunstige omstandigheden en de voorwaarden voor een verderen opbouw te helpen scheppen. We noemen verder een brief uit de Zuider- en Oosterafdeeling, het artikel „Sprekende cijfers", 'reeds in het orgaan N. 1. O. V- verschenen en ten slotte het opstel„De meening van ouderen", handelende over den overgang tot het beroepskorps. Eerst wordt de plaatsing in de ranglijst besproken, waarbij S. o.m.zegt: Ik wil hierbij op den voorgrond stellen dat onderscheidene der oudere res.-officieren, zooal niet hier, dan toch in Holland, veelvuldig in belangrijke functies werkzaam waren, dat verschillenden daar jarenlang compagniescommandant zijn geweest. zelfs bij beschikking van den Opperbevelhebber officieel voor een kapiteinscommando werden aange wezen en in hunne werkwijze ten zeerste werden gewaardeerd. Ik kan mij dan ook voorstellen, dat zij, die in hun rang reeds jaren iets hebben gepresteerd, zich niet de minderwaardige van den beroeps-officier hebben gevoeld niet alleen doch ook nooit als minderwaardig zijn beschouwd, dat zij unaniem antwoorden: „Terugstelling in anciënniteit en weer beginnen als jongste broekje, dat nooit." Ik meen dan ook als mijn opinie te moeten uiten dat wanneer het leger bestuur er prijs op mocht stellen de beste onder de oudere res.-officieren in beroepsdienst te doen overgaan, het dat met hunne terugstelling in anciënniteit niet zal bereiken. Behandeld worden 3 methoden, t. w.le. geheele inschuiving, 2e. gedeel telijke idem, 3e een apparte' ranglijst. Gelijk bekend, zijn wij voorstander Vetdruk van ons. D. B.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1921 | | pagina 73