3. HOE GOEDVERKOOPEN BESTREDEN WORDT.
(Een antwoord aan den heer Nix).
Goedverkoopen is alleen te bestrijden, zooal niet te voorkomen,
met medewerking van het inheemsche kader. Als de man, door
het spel in geldverlegenheid geraakt, tot goedverkoopen over
gaat, geschiedt dat meestal uit overweging, dat de goedverkoo-
perij niet zoo spoedig gemerkt zal worden en terugkeerende
veine den bedrijver in staat zal stellen het verkochte terug te
koopen of in te lossen. Controleert het kader echter trouw de
uitrusting, dan is de kans op ontdekking te groot. Bovendien
treedt het inheemsch kader maar al te vaak op als geldschieter.
Men late dus bij goedverkoopen het kader „meeproeven."
In een klein garnizoen, sterk 2 compagnieën, geschiedde zulks
als volgtZoodra zich een geval van goedverkoopen had voor
gedaan, werden in de eerste plaats de veldzakken van alle
bereids bij de compagnie aanwezige goedverkoopers bij het
uitrukken op vol gewicht gebracht, zoo noodig met zandzakjes.
De opkooper was natuurlijk weer de groote onbekende, waarom,
zoodra de goedverkooper zijn straf uitgediend had, hem werd
opgedragen 's middags van 1 tot 5 in gezelschap van zijn reserve
brig, comdt., 's avonds van 6 tot 12 in dat van zijn brig, comdt.
X te gaan opzoeken. Den res. brig, comdt., een Amb. korporaal,
was zulks zichtbaar onaangenaam en na een uur zoeken kwam
de man terug met zijn verkochte goederen. Hij had ze gevonden
op een afgelegen plaats, in den grond weggestopt, welke fantasie
door den hem vergezeld hebbenden korporaal bevestigd werd.
Intusschen is sinds dien geen goed meer verkocht, is het
percentage goedverkoopers van 23 tot nihil geslonken. Vergunning
tot spelen wordt bij elke voorkomende gelegenheid verleend. De
eenige inl. fuselier, die bij de jongste reorganisatie voor infante
rist le klasse in aanmerking kwam, was een gewezen goedverkooper.
SACRUM.
4. WAARDEVOL WERK.
De eigenaardigheden van het Nederlandsche ras spreken van
zijn bestaanskracht.
Naast een gedurig stooten tegen taaie, soms schier koppige,
vasthoudendheid, niet zelden wortelende in nuchtere oppervlak
kigheid, maar ook meermalen ontspruitende aan klaar inzicht en
karaktersterkte, wordt men daarmede in scherpe tegenstelling
niet minder dikwijls verrast door een gemoedelijke meegaandheid,
waaraan nü zinledige gemakzucht, dan diep doorvoelde mensche-
lijkheid den oorsprong gaven.
Onze ingewortelde drang naar vrijheid wekt tegenzin in het
stelselmatige en het is in innigen samenhang hiermede, dat de
21