Hoe schildert Frederik van Eeden in „Het visioen in Spanje" ons „scherp en wonderklaar" het iand, dat ligt onder „Goed-Holland's hemel," „waar heeft mijn lijf zijn thuis voor goed zoolang het leeft." Hoe voorspelt dezelfde in „De Geboorte eener Natie" aan het stamverwante „Afrikaander volk" een toekomst van grootheid als eens Athene kende. Hoor den hevigen roep van Geerten Gossaert in „Longe Exul „Maar o mijn land, mijn land, mijn land Eer dat ik u vergeet." Of zeg eens bij Uzeiven op het eenvoudige liedje van G. H. Priem NEDERLAND Wanneer men in den vreemde is, Ver van zijn bosch en beemden is, Ver van zijn zee en strand, Dan voelt men, dat iets teers ons trekt, Een kleur, een klank verlangen weid Naar 't lieve Nederland. Het wordt een groot verblijenis, Dat men een kind van Holland is, Van wei en duinenrand Geen taal ter wereld zoeter klinkt, Noch tot de zielen dieper dringt, Dan die van Nederland. En als men in den gouden dag Ziet wappren de oude trouwe vlag, Als troostende afgezant, Dan voelt men, waar men zwerven kan, Dat nimmer in ons sterven kan Het lieve Nederland. Het zou niet moeilijk vallen nog talrijke voorbeelden te geven van de begrijpelijkheid der hedendaagsche Nederlandsche dicht kunst. Dat er onder de beoefenaren velen zijn, die niet enkel meer in weemoed zwemmen, doch wien de liefde tot hun land al evenzeer aangeboren is als dit bij Joost van den Vondel het geval moet geweest zijn, staat niet meer te bewijzen. In het werk onzer dichters is dat bewijs overvloedig te vinden. 30

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1921 | | pagina 30