40 Dokter Roelfsema geeft 2 bijdragen „REGLEMENT OF WETENSCHAP" en „HET AFKEUREN VAN VERMINKTE MILITAIREN." In liet laatste betoogt hij, dat men niet te gauw iemand moet afkeuren, omdat hij 't een of ander lichaamsdeel mist, mits hij slechts bruikbaar blijft voor den dienst. Geheel eens, echter ook, dat men eindelijk eens moet aflaten lichamelijk onbruikbare militairen gemoedereerd maar goed te keuren, dan wel niet af te keuren. Vooral in tijden van zuinigheid zijn non-valeurs niet te aanvaarden en er zijn er toch heel wat, die men gerust totaal kan afschrijven, behalve in het uitbetalingsboek. Het eerste artikel begint met een beklag, dat aan S's indertijd geuiten wensch dat ook jongere collega's hunne krachten aan het in den titel ge noemd probleem zouden beproeven, tot nu toe niet werd verwezenlijkt. S. zegt vervolgens „Ik moet vooreerst als mijne meening te kennen geven, dat voor een militair arts in Indië, gelet op zijne werkzaamheden, op de studie die hij van andere geneeskundige onderwerpen moet maken en op de onae- conomische tijdverdeeling in deze gewesten, het zeer bezwaarlijk is eene grondige studie der militair geneeskundige taktiek te maken." Wij betwijfelen zulks nog wel eenigszins, vooral indien voor dat begrip „werkzaamheden" de particuliere practijk eens een meer bescheiden plaatsje ging innemen (of nog veel liever geheel werd afgeschaft). Intusschen wordt toegegeven, dat het schromelijk tekort duchtig zijn schadelijken invloed doet gelden. S. noemt de G. E. A. Offn. v. Gezondheid „dwarskijkers in de groote militaire hospitalen", daarin is veel waars, maar gezegd moet worden, dat ze als zoodanig vaak heel nuttig werk ve. richten, wat intusschen niet noodig zou zijn, als als regel de Chef hospitaal volkomen voor zijn taak geschikt was. Maar dit kan niet het geval zijn, waar elke off. v. gez. tot majoor wordt bevorderd. Intusschen zijn we het met S. geheel eens, dat de Gew. zijn bureau niet in, of bij, het hospitaal moet hebben, hij moet op het Afd. bureau zitten, evenals de Gew. Geniechef, de O.I. M A. en de Gew Intendant. Alles bijeen in één gebouw, terwijl al deze hulpkrachten van den Afd. Comdt. alleen met hem en niets met het D. v. O. te maken zouden mogen hebben. Evenzoo hoort de bataljonsdokter een spreekkamer, tevens bureautje, te hebben bij den Korpscommandant, in wiens onmiddellijke nabijheid ook de kwartiermeester hoort te huizen. Het art. bevat verder beschouwingen over den geneeskundigen dienst in verband met strategische mogelijkheden, waarvoor de noodige plannen waren op te maken. 't Beste zou o. i. zijn een geëigend medicus aan den Generalen Staf toe te voegen, welk dienstvak echter natuurlijk ook om allerlei andere redenen eerst van VII A zou behooren te worden losgerukt. S. heeft het verder over het „Voorschrift betreffende den Mil. Geneesk. Dienst enz." waarvan de verdwijning o. i. niet anders dan met groote instemming zoude kunnen worden begroet (deel II ontbreekt nog steeds, dat maakt de zaak misschien juist gemakkelijk Hoewel 't overzicht alweer lijvig begint te worden, moet vervolgens toch nog 't een en ander worden gezegd over de bijdrage van den heer Treffers „De achturige werkdag en nog wat." S. betoogt, dat er alles voor te zeggen is dien werkdag in het leger in te voeren. Wij ook! Bezwaren zijn er niet tegen. Op de bureaux is tegenwoordig massa's achterstand en veel niet in orde, zoodat meer werken geboden is.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1921 | | pagina 49