51 8. DE N. 1. VERLOFSOFFICIER. No. 8. De Redactie herdenkt met een enkel woord het éénjarig bestaan van het tijdschrift. Wij kunnen niet anders dan haar gelukwenschen met het tot nu toe behaalde succes en de hoop uitspreken, dat zij er in moge slagen de thans eenjarige verder niet alleen in het leven te houden, doch te doen opgroeien tot een krachtig en machtig orgaan—wat in de Indische apa thische gemeenschap, waar de menschen het ZOO druk hebben, dat er veelal geen tijd blijft om ergens belangstelling voor te veinzen, laat staan te hebben-geen sinecure is. Daarna volgt een artikel „Verzamelen," handelende over de Hollandsche Vereeniging van Verlofsofficieren, die geleidelijk aan eenigszins en deca dence schijnt te zijn gekomen (gelijk ook blijkt uit het daarna volgende opstel: „Nieuw leven in Holland"), doch waaraan nu „nieuw leven" zal worden ingeblazen, vandaar de opwekking tot „Verzamelen" om daarna „Voorwaarts" te gaan. Het opstel bevat de volgende rake woorden, die ter harte genomen mo gen worden. Aangeteekend zij, dat alles slaat op het Hollandsche leger. „In militaire tijdschriften is door vakmannen, wanneer werd toegegeven dat uitbreiding van het verlofskader noodzakelijk is, er tevens op gewezen dat behoudens uitzonderingen de verlofsofficieren nog lang niet in staat zijn de positie die men hen in oorlogstijd zal moetentoevertrouwen, naar behooren te vervullen. Wanneer wij niet lijden aan zelfoverschatting, moeten wij dit grifweg erkennen. Maar bij die erkenning kunnen wij er op wijzen dat de schuld van die tekortkoming voor een zeer groot gedeelte ligt bij het legerbestuur. Is eenmaal de rang van res. luitenant bereikt dan is er van een voortgezette opleiding geen sprake. Noch vóór, noch na de mobilisatie heeft het legerbestuur zich van een verdere militaire ontwikkeling der res. officieren iets aangetrokken. Men heeft over ons geklaagd, maar nooit of te nimmer iets gedaan om verbetering te brengen. Wij vroegen naar voedsel, maar kregen het niet Nog steeds moet de jonge man, die als res. luitenant hoogstens drie weken per jaar opkomt, maar zien, hoe hij, te hooi en te gras' zich de militaire kennis eigen maakt om later compagnies-commandant te worden Na eer. opleiding tot luitenant van nog geen jaar, na in dien rang in het geheel ongeveer zes en dertig weken dienst te hebben gedaan, zal hij kapitein worden en is het voor hem wegge legd om in tijd van oorlog ruim twee honderd man, vaak zelfstandig, aan te voeren. Hij maakt promotie met een snelheid die haar weerga niet vindt, zelfs niet in de Napoleontische oorlogen. En toch had men, om hem geschikt te maken voor zijn zeer verantwoordelijke taak, nog zooveel kunnen doen. Nimmer heeft men, tot nu toe, den res. officier in staat gesteld zich onder deskundige leiding verder te bekwamen, of getracht hem op de hoogte te doen blijven van de voornaamste eischen, die de dienst in zijn wapen vordert. En van de andere wapens leerde men hem, na zijn aanstelling tot 2e luitenant, evenmin iets 2). Het artikel „Reserveofficieren", dat ieder in de dagbladen gelezen zal hebben, geeft blijk van de activiteit van de Vereeniging, terwijl het stukje „Voor- en toelichting"—ook over de Vereeniging handelende—mede bewijs geeft, dat haar bestuur in goede handen is. Jan Huigen Spaantjeby zet zijn wel vermakelijk „Getrouw en waarachtig verhaal" voort. Den beroepsofficier dan wel Red. 2 Wij vroegen enkele reserve-luitenants, die dit jaar voor herhaling op kwamen, of zij gedurende die periode veel hadden geleerd. Het ant woord luidde ontkennend. Red.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1921 | | pagina 51