ad. art. 2. Voorstellen, om in (2): a. achter „drie" te voegen „elk afzonderlijk" en na „acht" toe te voegen „en c. q. nadat de commandeerende officier hen gehoord heeft omtrent het al of niet bekend zijn met het feit, waar voor reclamant is gestraft. Zulks vast te leggen in een onderzoek door hen mede onderteekend," b. te doen vervallen: „indien en voorzoover de commandeerende officier hunne aanwezigheid niet onraadzaam acht" en achter „toegelaten" te doen volgen „in bijzijn van een tot straffen be voegden meerdere, die zorg zal hebben te dragen, dat het recht en de krijgstucht niet worden aangerand," zijn onnoodig en ongewenscht voorgekomen. Onnoodig, omdat aan het beleid van den commandeerenden officier moet worden overgelaten, hoe te handelen, wanneer een zich in arrest bevinden de gestrafte omtrent het inbrengen van een beklag anderen verlangt te raadplegen en ongewenscht, omdat in elke beperking, welke niet bepaald noodig is, een aanranding van het beklagrecht kan worden gezien. Onder de uitdrukking „commandeerende officier" in dit artikel moet worden verstaan de kampementscomdt, omdat deze ten slotte uitsluitend verantwoordelijk is voor toelating van personen in zijn kampement. Bij een binnenkort verschijnende A. O. is dit bekend gemaakt middels een bij het artikel te plaatsen noot van het D. v. O. ad. ar t. 3. Een voorstel om de bevoegdheid van opschorting van de uitvoering der straf ook toe te kennen aan den strafop- legger, is door den Legercommandant niet aanvaard, daar het op schorten van een straf nadeelig voor de krijgstucht wordt geacht. Door den betrokken gezaghebbende werd tot steun van diens voorstel medegedeeld „Twee malen overkwam mij toch het geval, dat een strafoplegger „erkende, dat de bij het onderzoek naar de rechtmatigheid der „reclame gebleken nadere omstandigheden hem hadden doen in- „zien, dat de reclame gegrond was, terwijl in één geval de betrok ken Korpscomdt. gelast had te reclameeren, omdat hem uit ,„nadere gegevens gebleken was, dat reclamant onschuldig was." Deze gevallen moeten als hooge uitzonderingen worden aange- merkt, welke bij een nauwgezet onderzoek, voorafgaande aan het opleggen van de straf, bijna niet kunnen voorkomen, tenzij de gestrafte omstandigheden verzwijgt, waarop hij later zijn beklag grondt, doch dan draagt hij uitsluitend zelf de schuld voor de gevolgen. Een ander voorstel behelsde het doen vervallen in het eerste lid van dit art. van de woorden „behoudens hetgeen wordt bepaald in art. 4 betreffende de straf van degradatie" en het woord „ver dere" in het tweede lid, omdat schorsing van straf niet is overeen te brengen met het denkbeeld „kort en dadelijk recht." Als cor- 13

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1921 | | pagina 13