rectief voor mogelijk te lichtvaardig opleggen van de straf van
plaatsing in de 2e klasse werd voorgesteld deze straf niet door
kapiteins te doen opleggen, met uitzondering van kapiteins, com
mandanten van een garn. compie.
Hoewel de meening, dat schorsing van straf niet is overeen te
brengen met het denkbeeld „kort en dadelijk recht," wordt gedeeld,
verdient dit correctief geen aanbeveling, omdat de ondergeschikt
dienende kapiteins thans reeds de bevoegdheid missen om de straf
van plaatsing in de 2e klasse op te leggen, en het uit een
krijgstuchtelijk oogpunt niet gewenscht kan heeten, den zelfstandig
dienenden kapiteins (als det.- of Korpscomdt) die bevoegdheid te
onthouden. Men denke hierbij aan batt.- en esk. corndtn, die
veelal niet in Korpsverband dienen.
De vraag werd gesteld of onder „arrest" hier dient te worden
verstaan kamerarrest, kwartierarrest, dan wel arrest in de politie
kamer.
Uit de toelichtingen op de bij het K. B. van 2 Dec. '18 No. 35
tot stand gekomen regeling blijkt niet, wat met het arrest wordt
bedoeld, en aangezien nu het K. B. van 2 Nov. '73 No. 26, waarbij
in art. 2 was bepaald, dat bij reclame over een krijgstuchtelijke
straf de klager naarmate hij officier is of tot de mindere militairen
behoort, kamerarrest met accès of kwartierarrest houdt, door de
nieuwe regeling is komen te vervallen, bestaat het arrest geen
krijgstuchtelijke straf zijnde alleen nog ingevolge art. 4 R. L.
waarmede correspondeeren art. 7 1. D. 1. en art. 38 R. K. zijnde
het voorloopig arrest, hetwelk op verschillende wijzen wordt
ondergaan. In het algemeen zal derhalve onder „arrest" dienen te
worden verstaan kwartierarrest, tenzij het in het belang van het
ondrzoek, dan wel ter voorkoming van wanorde, noodzakelijk
wordt geacht het arrest te doen ondergaan in de politiekamer.
De door een gezaghebbende geuite meening, dat het in (2)
bepaalde in de meeste gevallen niet is toe te passen in de buiten
gewesten, door den grooten afstand tusschen de garnizoenen, is
juist, doch daaraan valt niets le veranderen.
a d. a r t. 4. Voorgesteld werd om het eerste lid van (1) te doen
vervallen, doch dit voorstel kan, naar hetgeen onder art. 3 werd
aangegeven ten aanzien van het voorstel om daarin te doen ver
vallen de woorden „behoudens hetgeen wordt bepaald in art. 4
betreffende de straf van degradatie" en het woord „verdere,"
buiten beschouwing blijven.
Een ander voorstel behelsde het doen vervallen van het tweede
lid van (1), en het opleggen van het arrest over te laten aan den
meerdere van den strafoplegger, doch dit voorstel is niet aanvaard
kunnen worden, daar de meeningen over het al of niet opleggen
van voorloopig arrest verschillend kunnen zijn.
14