Uit de toelichting namelijk van de bijzondere commissie op art. 13 (zie „R. v. B." blz. 34 en 35) blijkt, dat de art. 64 en 20 van het Ned. Wetboek van Krijgstucht in het tweede lid van art. 13 werden samengesmolten, waarbij de slotwoorden van art. 20 eenige wij ziging behoefden, omdat in Indië plaatsing in de 2e klasse niet in een speciaal daarvoor bestemde inrichting wordt ondergaan. Waar om ten aanzien van de ten uitvoerlegging van de straf van recla manten over de straf van plaatsing in de 2e klasse andere bepalin gen werden getroffen als ten aanzien van reclamanten over de straf van degradatie, is niet aangegeven. Echter ligt wel voor de hand, dat men met het opschorten van de tenuitvoerlegging van de degradatie niet zoo lang heeft wenschen te wachten, totdat de eindbeslissing van het H. M. G. bekend is, daar het gedurende maanden handhaven van een gegraduëerde, die door den straf- oplegger en door den tot straffen bevoegden meerdere, die het beklag in eerste instantie heeft afgewezen, onwaardig wordt geacht een rang te bekleeden, niet zonder bedenking is. Ten aanzien van een in een tuchtklasse geplaatsten militair staat de zaak wel eenigs- zins anders, vooral, omdat, bijaldien deze zich verder slecht blijft gedragen, de chef bevoegd is, het hem opgelegd arrest in de politie kamer te doen ondergaan. Voor den met degradatie gestraften gegraduëerde, ook al ge draagt deze zich goed, blijft het een bezwaar, hem nog gedurende langen tijd zijn dienst te doen verrichten. De geuite meening, dat het wel gewenscht is om in de artn 4 en 13 het woord „arrest" te veranderen in „arrest in de politie kamer" en zulks, omdat in artikel 2 (2) is voorgeschreven, dat tot den zich in arrest bevindenden gestrafte personen kunnen worden toegelaten, wordt niet gedeeld reclamant kan bij arrest in het kwartier het verlangen te kennen geven om militairen van een ander Korps (kampement) dan wel burgers te raadplegen, die dan in het kampement kunnen worden toegelaten. ad. art. 5. In overweging werd gegeven dit art. te doen vervallen, omdat een klager nu alles te winnen en niets te verliezen heeft en veel werk kan worden voorkomen. De toelichting van de bijzondere commissie op blz. 22 en 23 van het „R. v. B." vermeldt, dat opname van dit art. noodig werd geoordeeld. Er bestaat ook geen aanleiding het te doen vervallen. Voorgesteld werd, om art. 5 te doen luiden „Een ingebrachte klacht mag na 2 X 24 uur worden ingetrokken." Afgescheiden van het hiervoren opgemerkte, is op het voorstel niet kunnen worden ingegaan, omdat zoodanige bepaling aanlei ding zou kunnen geven tot nog veelvuldiger reclameeren, gevolgd door intrekking, en daardoor bemoeilijking van strafopleggers. Een ander voorstel behelsde de toevoeging aan art. 5 van de woorden „Een niet binnen het in art. 2 (1) voorgeschreven tijd- 16

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1921 | | pagina 16