Een der adviseurs had ernstig bezwaar tegen het vermelde in
(2), omdat de behandeling van reclamezaken algemeen wordt be
schouwd als een interne kwestie, die binnenshuis moet worden
behandeld en buiten het leger staande personen niet bevoegd
moeten worden geacht om een verhoor over een reclamezaak af
te nemen. Op deze aangelegenheid werd reeds de aandacht van
de Regeering gevestigd, fcchter zal het tot de uitzonderingen
blijven behooren, dat een burgerlijke gezaghebbende belast moet
worden met het ondervragen van gestraften en getuigen.
De vraag werd gesteld „Wie wijst de tot straffen bevoegde
meerdere aan", doch deze vraag had achterwege kunnen blijven,
daar lid één uitdrukkelijk aangeeft, dat hij (n.l. de in art. 1 ge
noemde meerdere) den klager door een tot straffen bevoegden
meerdere doet ondervragen. Hierin ligt opgesloten, dat de in
art. 1 genoemde meerdere aangeeft, wie den klager zal ondervragen.
Omtrent de vraat; die werd gesteld„Wat wordt verstaan
onder een tot straffen bevoegde meerdere werd het gevoelen
van den advocaat-fiscaal gevraagd. Deze is de meening toegedaan,
dat die meerderen zij zijn, die genoemd worden in de art. 36 t/m
43 R. K., zoodat alle officieren als tot straffen bevoegde meer
deren moeten worden aangemerkt, met welke meening door
den Legercommandant wordt ingestemd.
Een der adviseurs meende, dat bij detachementen in de bui
tengewesten de strafoplegger zichzelf, reclamant en getuigen zou
moeten hooren. Dit zou echter in strijd zijn met de bedoeling
van art. 6, zoodat i. c. geen andere weg openstaat, dan aangegeven
in art. 6 (1).
Niet noodig werd het geacht gevolg te geven aan een voor
stel, om het woord „meerdere" in (2) nader te omschrijven,
daar de redactie niet aan duidelijkheid te wenschen overlaat
in (1) wordt n.l. aangegeven hoe de ondervraging door den in
art. 1 genoemden meerdere kan geschieden, n.l. door persoonlijke
ondervraging, dan wel door ondervraging door een tot straffen
bevoegden meerdere, terwijl (2) aangeeft, dat, indien het laatste
niet doenlijk is, schriftelijke ondervraging geschiedt, dus door
hemzelf.
Een voorstel om het woord „meerdere" in den laatsten regel
van (1) te doen vervangen door: „meerdere van den strafopleg
ger", is niet kunnen worden aanvaard op grond van dezelfde
overwegingen als aangegeven ten aanzien van het reeds vermeld
voorstel, om toevoeging aan (1) van: „Bij ontstentenis van een
hoogere in rang als den strafoplegger, zal het onderzoek door
den in art. 1 genoemden meerdere persoonlijk worden gehouden."
Van belang werd het voorts geacht, om te weten welke meer
dere vraagpunten moet opmaken. Uit het voorgaande moet wor
den opgemaakt, dat alleen de in art. 1 genoemde meerdere bij
schriftelijke ondervraging de vraagpunten opmaakt.
18