opbelde, ook omdat het feit „of politiehulp noodig was" achteraf
moeilijk te beoordeelen is, en van subjectief inzicht afhangt,
zoodat de Krijgsraad van oordeel is, dat klager daarvoor geen
straf verdient;
dat klager zich naar het oordeel van den Krijgsraad toch wel
onbehoorlijk gedragen heeft door den A. R. onhebbelijk toe te;
spreken en zich direct telefonisch daarover bij den Res. te beklagen
voorts, dat deze onbehoorlijke gedragingen evenwel wel straf
baar zijn volgens art. 27 R. K., zoodat het slotgedeelte van de
strafreden geheel behoort te vervallen, terwijl het eerste gedeelte
nog wijziging behoeft;
dat de krijgsraad de straf te zwaar acht in verhouding tot het
door klager misdrevene, zoodat de straf ook gewijzigd behoort
te worden.
Een enkele opmerking, die ook de lezer zal maken; moet mij uit
de pen, n. 1. dat niet in de strafreden is vermeld „dat de discipline
er onder geleden had," maar dat dergelijke bemoeielijking van
den PI. Comdt is: „in strijd met een goede discipline in het
garnizoen."
Wij weten dus thans, dat de militair ook disciplinair strafbaar
is voor onbehoorlijke gedragingen tegenover de civiele autoriteit,,
hetgeen voor den Plaatselijken Commandant bij de uitvoering
van art. 13 zijner Instructie (A. O. 1917 No. 60) van belang
is te weten.
MICH1ELSEN.
PI. Comdt. Bandoeng.
6. HERINNERING AAN DE GEVALLENEN IN
DEN LOMBOKKRIJG VAN 1894.
In de maand Augustus j. 1. Lombok bezoekende, trof mij de
vervallen toestand, waarin het militair kerkhof der in 1894 ge
vallen Officieren en minderen, verkeerde. Ik bedoel het kerkhof
dicht bij de sociëteit te Ampenan gelegen.
Men vindt hier zes monumenten van de gevallen Officieren
LAWICK VAN PABST, FRACKERS, SCHEIB, VAN ERPECUM,
SCHIFF en VAN DER HEYDEN. Deze monumenten zien er nog
vrij goed uit, doch aan de daaromheen liggende graven (vermoe
delijk van Onderofficieren en Minderen) was absoluut geen zorg
besteed. Op en tusschen de graven groeit welig onkruid en gras.
Dit zegt o. a. „De PI. Commandant tracht met alle hem ten dienste
staande middelen de goede verstandhouding tusschen burgers en mili
tairen te bevorderen." enz.
38