„(goede waarneming en verdekte opstelling aan eigen
„zijde). i
„Aangenomen, dat het moreel der inf. goed is, en dat de art. en
„de mitrs een goed overzicht hebben over het aanvalsterrein, is
„het niet noodig, dat de voorste inf.-stellingen een groot schoots
veld hebben."
Kapitein v. Voorst tot Voorst, die in de Mil.' Speet, genoemd
gevechtsvoorschrift behandelt en uit welk artikel deze aanhalingen
zijn overgenomen, zegt:
„Dit voorschrift is het eerste algemeene gevechts- en velddienst
voorschrift, hetwelk niet tijdens den oorlog zelf of onder de on
middellijke nawerking daarvan is samengesteld."
De in dat voorschrift aangenomen hoofdbeginselen mogen dan
ook bij ons wel eens ter dege worden overwogen 1
Zoo wordt gewezen op het groote nut van het gebruik van gas-
en rookgranaten.
Over het gebruik van rook leest men o. a.:
„Bij goed gebruik van rook wordt de tegenpartij in nachtelijk
duister gezet, terwijl de zichtbaarheid voor het optreden der eigen
troepen betrekkelijk onveranderd blijft. Rook is van belang ter
maskeering van observatieposten en om luchtwaarneming te belet
ten. Bij den aanval wordt rook gebruikt om weerstandskernen te
verblinden, dan wel om een scherm te vormen, waarachter de
troepen zich onbemerkt kunnen bewegen. Bij de verdediging wor
den daarmede de verplaatsing der reserven, de tegenaanval, evenals
een teruggaande beweging, gemaskeerd. Doordat het niet mogelijk
is om een rookscherm te beperken tot de plaats, waar het noodig
is, moet het rookgebruik door de hoogere comdtn worden gere
geld."
Het gebruik van gasgranaten wordt algemeen noodig geoor
deeld 1
Het trof mij dan ook in het jongste Wet. Jaarbericht I. K. V.
onder Hoofdstuk II op blz. 34 te lezen: dat wij ons voorloopig niet
druk behoeven te maken over de invoering van projectielen met
vergiftigde gassen.
De S. neemt daarbij het ridderlijke standpunt in zich tegenstander
van het intens gemeene oorlogsmiddel te verklaren. Ik gevoel voor
deze opvatting de hoogst mogelijke waardeering en zeker zou het
te wenschen zijn, dat ook bij de oorlogvoering slechts die oorlogs
middelen zouden zijn geoorloofd, aan het gebruik waarvan elke
gedachte aan onridderlijkheid vreemd is. Ridderlijkheid is een
eerste deugd voor een soldaat. Aan ontwikkeling van deze
eigenschap moet in het leger de grootste waarde worden toegekend.
Ridderdeugd en riddermoed zijn ideaal eigenschappen voor den
soldaat. En toch mogen n. m. m. die hooge opvattingen niet leiden
Vetdruk van ons. Red.
36